ECLI:NL:GHARL:2015:1843

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
200.154.072-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en draagkracht in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 16 mei 2014 aangevochten, waarin de kinderalimentatie voor de drie minderjarige kinderen was vastgesteld op € 50,- per maand met ingang van 31 december 2013. De man, verweerder in hoger beroep, heeft verzocht om de alimentatie te verlagen naar nihil, onder verwijzing naar een wijziging van omstandigheden, namelijk het wegvallen van zijn inkomstenbron. Het hof heeft vastgesteld dat er inderdaad een wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, maar dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn huidige financiële situatie en draagkracht. De man heeft geen relevante documenten overgelegd, zoals belastingaangiften of bewijs van sollicitaties, waardoor het hof niet kon vaststellen of hij daadwerkelijk niet in staat was om de alimentatie te betalen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank voor de periode van 31 december 2013 tot 16 mei 2014 bekrachtigd, maar de wijziging van de alimentatie voor de periode na 16 mei 2014 afgewezen. De beslissing is genomen op 12 maart 2015 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.154.072/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/359906 / FL RK 13-3027)
beschikking van de familiekamer van 12 maart 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen:
de vrouw,
advocaat: mr. M. Verkijk, kantoorhoudend te Haarlem,
tegen
[verweerder],
wonende te [A],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen:
de man,
advocaat: mr. M.G. Blokziel, kantoorhoudend te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 16 mei 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 12 augustus 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 13 oktober 2014;
- een journaalbericht van mr. Verkijk van 22 augustus 2014 met bijlagen, ingekomen op 25 augustus 2014;
- een journaalbericht van mr. Verkijk van 16 september 2014 met bijlagen, ingekomen op 17 september 2014.
2.2
De minderjarigen [de minderjarige1] (hierna te noemen: [de minderjarige1]) en [de minderjarige2] (hierna te noemen: [de minderjarige2]) zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot de zaak, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 december 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Blokziel heeft ter zitting de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 6 november 2014 inzake de afwikkeling van de boedel van partijen overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
[de minderjarige1], geboren [in] 1997,
[de minderjarige2], geboren [in] 1998, en
[de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3]), geboren [in] 2005,
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 december 2011 is de
echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken.
3.3
Bij beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van 18 september 2012 is overeenkomstig de overeenstemming van partijen de uitgesproken echtscheiding bekrachtigd en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3] met ingang van 1 oktober 2012 bepaald op een totaalbedrag van € 560,- per maand en met ingang van 1 maart 2013 op € 300,- per kind per maand, waarbij de wettelijke indexering eerst ingaat op 1 januari 2013. Verder is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 1 oktober 2012 op nihil bepaald.
Partijen zijn op de aan die beschikking voorafgaande behandeling ter zitting van 11 september 2012 tot die overeenstemming gekomen.
3.4
De echtscheiding is op 24 oktober 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3]. De man heeft in zijn inleidend verzoek door de rechtbank ontvangen op 31 december 2013 verzocht om de beschikking van 18 september 2012 van het gerechtshof Leeuwarden te wijzigen in dier voege dat de door hem te betalen bijdragen worden gewijzigd, althans bepaald op nihil en wel met ingang van 1 februari 2013, althans per 1 augustus 2013, althans per de datum van indiening van het verzoekschrift, althans per een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum. De vrouw heeft zich hiertegen verweerd.
4.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de in voornoemde beschikking vastgestelde kinderalimentatie gewijzigd met ingang van 31 december 2013 en die vanaf die datum op totaal € 50,- per maand bepaald.
De vrouw is daartegen in beroep gekomen en heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en de door de man te betalen kinderalimentatie op € 300,- per kind per maand te bepalen met ingang van 16 mei 2014 of op een zodanig bedrag en per een zodanige ingangsdatum dat het hof juist acht.
De vrouw heeft haar hoger beroep, blijkens haar petitum, niet gericht tegen de door de man in eerste aanleg verzochte wijziging in de periode van 31 december 2013 tot 16 mei 2014. Daaruit leidt het hof af dat de vrouw niet klaagt over de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie van totaal € 50,- per maand met ingang van 31 december 2013 tot 16 mei 2014. Ter discussie staat aldus enkel de kinderalimentatie voor de periode vanaf 16 mei 2014.

5.De motivering van de beslissing

De wijziging van omstandigheden
5.1
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of zich in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW een relevante wijziging heeft voorgedaan van de omstandigheden waarbij partijen bij hun overeenstemming zijn uitgegaan.
5.2
De man heeft gesteld dat zijn bron van inkomsten is wegvallen, als gevolg waarvan hij onvoldoende draagkracht heeft. De man was ten tijde van de eerdergenoemde beschikking van het hof enig aandeelhouder en bestuurder van [B] BV. Die holding is met ingang van 1 augustus 2013 opgeheven, aldus de man.
5.3
Indien een verzoeker in rechte aanvoert dat zich sedert de beslissing waarvan wijziging wordt verzocht een wijziging van omstandigheden in de zin van art. 1:401 lid 1 BW heeft voorgedaan die een hernieuwde beoordeling van de draagkracht rechtvaardigt, is de verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek. Ingeval de rechter vervolgens vaststelt dat er geen sprake is van een (relevante) wijziging van omstandigheden dient een afwijzing van het verzoek te volgen.
Nu de man aan zijn inleidend verzoek ten grondslag heeft gelegd dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden is hij - anders dan de vrouw aangeeft - terecht in zijn inleidende verzoek ontvankelijk verklaard.
Het hof zal daarom hierna toetsen of er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden na de overeenstemming van partijen op 11 september 2012, die vastgelegd is in de beschikking van 18 september 2012.
5.4
De man stelt in hoger beroep dat hij ten tijde van de overeenstemming gunstige vooruitzichten had op een nieuwe baan bij [C], maar dat zijn sollicitatie sneuvelde door een onverwachte reorganisatie bij dat bedrijf. De man heeft ter zitting van het hof van 9 december 2014 aangegeven dat op de zitting van het hof van 11 september 2012 de goede vooruitzichten op werk aan de orde zijn geweest en dat er nog geen contracten getekend waren.
5.5
De vrouw heeft er in haar appelschrift weliswaar op gewezen, dat de man heeft betwist dat hij tijdens de vorige procedure bij het hof heeft gezegd dat hij een nieuw dienstverband zou aangaan, maar zij heeft ter zitting van het hof van 9 december 2014 erkend dat zij er ten tijde van de overeenstemming van uit is gegaan dat de nieuwe baan van de man zou doorgaan en dat de alimentatie daarop afgestemd was.
5.6
Aldus is duidelijk geworden dat er bij beide partijen ten tijde van de overeenstemming de verwachting bestond dat de man een nieuwe baan zou krijgen. Als niet weersproken staat vast dat de man die baan niet heeft gekregen. Dat brengt mee dat sinds de overeenstemming van partijen zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan die een hernieuwde beoordeling van de draagkracht van de man rechtvaardigt. Of en in hoeverre de draagkracht gewijzigd is, zal het hof hierna bespreken.
De draagkracht van de man
* Het inkomen
5.7
Partijen verschillen van mening over het in de draagkrachtberekening te betrekken inkomen van de man. De vrouw heeft aangevoerd, zo begrijpt het hof, dat de man een zodanig inkomen heeft, althans kan verwerven dat hij in staat is de destijds vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. De man heeft gesteld dat hij geen inkomstenbron heeft en dat het vinden van een baan in deze crisistijd met zijn leeftijd en als ex-ondernemer nagenoeg kansloos is. De man heeft daaraan toegevoegd dat de grote zorg om zijn kinderen, de strijd van de vrouw tegen hem, haar beschuldigingen en zijn schulden van in totaal € 250.000,- hem emotioneel en financieel hebben gesloopt waardoor hij zich niet kon focussen op het zoeken naar nieuwe activiteiten als ondernemer. Verder heeft hij aangevoerd dat hij, gezien zijn leeftijd, niet in staat is een baan in loondienst te vinden en dat hij niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering.
5.8
De vrouw wijst er terecht op dat de man een inspanningsverplichting heeft om inkomsten te verwerven gelet op zijn onderhoudsplicht jegens de kinderen. Zij bestrijdt daarbij de stelling van de man dat hij daartoe niet in staat is. Met de vrouw is het hof van oordeel dat de man zijn stelling in deze onvoldoende heeft onderbouwd. De man heeft geen medische verklaring of andere stukken in het geding gebracht waaruit het hof zou kunnen opmaken dat hij niet kan werken.
Evenmin is gebleken dat de man zich inspant om zijn verdiencapaciteit (volledig) te benutten. De man heeft namelijk geen bewijsstukken van sollicitaties in het geding gebracht, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Zijn enkele stelling ter zitting dat hij sollicitaties (heeft) verricht, acht het hof daarvoor onvoldoende. Evenmin heeft hij andere stukken in het geding gebracht waaruit kan blijken op welke wijze hij probeert inkomen te verwerven. Dat komt voor zijn risico.
5.9
De vrouw heeft ook bestreden dat de man geen inkomsten verwerft dan wel geniet. In dat kader heeft zij er op gewezen dat de man (in elk geval) als adviseur werkt binnen het bedrijf van zijn partner mevrouw [D], [E] en [F]. Uit de internetuitdraaien van [F] die de vrouw heeft ingebracht, blijkt dat de man als consulent verbonden is aan die onderneming. De man heeft aangegeven dat hij het concept van die onderneming samen met mevrouw [D] heeft bedacht, dat zij het als een gezamenlijk bedrijf zouden presenteren maar zij elk apart hun bedrijfsactiviteiten zouden uitvoeren. De man heeft bestreden dat er opbrengsten zijn. Het hof heeft evenwel niet kunnen nagaan of er in dat bedrijf - zoals de man heeft aangegeven - geen omzet is gemaakt en of hij daar (al dan niet) inkomen genereert. Er zijn geen stukken van die onderneming, in het geding gebracht door de man, hoewel dat wel op zijn weg had gelegen nu hij bij deze onderneming betrokken is, de vrouw daar nadrukkelijk om heeft verzocht en het aan hem is om zijn (gebrek aan) draagkracht aan te tonen.
5.1
Gelet op het vooroverwogene is het hof dan ook van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij geen inkomen heeft dan wel inkomsten verwerft, althans kan verwerven, en hij derhalve niet aan de op hem rustende stelplicht heeft voldaan.
5.11
De stelling van de vrouw dat de man volgens zijn LinkedIn profiel ook thans nog CEO shareholder is van [G] B.V., ook al geeft een uittreksel van de Kamer van Koophandel aan dat hij per 28 juni 2011 als bestuurder is uitgetreden, kan dan ook verder onbesproken blijven.
5.12
De man heeft (ook) geen belastingaangiften dan wel andere financiële stukken overgelegd waaruit het hof heeft kunnen opmaken in hoeverre hij in het verleden inkomsten (uit arbeid en/of vermogen) heeft genoten, alhoewel het onderbouwen van zijn draagkracht gelet op het verweer van de vrouw wel aan hem was. Het hof kan daarom niet aan de hand van de verdiencapaciteit de draagkracht van de man berekenen. De schulden en eventuele overige lasten van de man behoeven reeds daarom geen verdere bespreking.
5.13
Ook overigens heeft de man - gelet op het navolgende - onvoldoende gegevens omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie overgelegd om zijn (gebrek aan) draagkracht vast te kunnen stellen.
5.14
De vrouw heeft onder meer gesteld dat de man vermogen heeft en heeft verwezen naar de tussen partijen aanhangige procedure over de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk. De man heeft volgens haar effectenportefeuilles, obligaties en aandelen.
De man heeft als verweer gevoerd dat de vrouw in die procedure stukken moet indienen en heeft ter onderbouwing een beschikking van de rechtbank van 6 november 2014 in het geding gebracht. Wat daar ook van zij, het is in deze procedure aan de man om de stukken die inzage kunnen geven in zijn vermogenspositie over te leggen, hetgeen hij heeft nagelaten.
5.15
Het had in het bijzonder op de weg van de man gelegen, conform het procesreglement, voor wat betreft zijn (gebrek aan) inkomen en/of vermogen ten minste de volledige belastingaangifte 2013 over te leggen en waar mogelijk de aanslag. Nu hij dat heeft nagelaten, is onvoldoende gebleken of en in hoeverre hij over dat jaar inkomsten (uit arbeid en/of vermogen) heeft genoten en is de hoogte van zijn vermogen onduidelijk gebleven. Fiscale (brief)rapportages van zijn belastingconsulent over 2012/2013 zijn daartoe niet voldoende. Dat geldt ook voor de overgelegde brief van 11 maart 2014 van de moeder van de man. Weliswaar was er ten tijde van de behandeling ter zitting van het hof nog geen belastingaangifte over 2014, maar bankafschriften van de man over 2014 zijn evenmin in het geding gebracht.
5.16
De man heeft gesteld dat dat er een restschuld bij de [a-bank] is ontstaan uit de verkoop van de echtelijke woning van partijen en heeft in eerste aanleg aangegeven dat de bank de invordering van de restschuld heeft gestaakt. De man heeft in zijn brief van 25 maart 2014 aan de rechtbank aangevoerd dat de belastingdienst op hem in privé € 30.035,- te vorderen heeft. De belastingdienst heeft volgens zijn brief van 28 oktober 2013 de invordering van een aantal aanslagen inkomstenbelasting en een toeslag stopgezet voor een termijn van maximaal drie jaren. De omstandigheid dat de belastingdienst en [a-bank] hun redenen hebben (gehad) om de invordering bij de man te stoppen, betekent niet dat (ook) het hof voldoende gegevens heeft om in dit geding vast te kunnen stellen dat de man niet voldoende draagkracht heeft om de overeengekomen alimentatie nog langer te voldoen.
5.17
Nu de man geen, althans onvoldoende inzicht heeft geboden in zijn inkomsten, zijn verdiencapaciteit en zijn vermogenspositie, kan het hof niet vaststellen of de draagkracht van de man onvoldoende is om de bij overeenkomst van partijen van september 2012 vastgestelde kinderalimentatie te voldoen vanaf 16 mei 2014. Dit brengt met zich dat het hof het inleidend verzoek van de man tot wijziging van de overeengekomen kinderalimentatie die is vastgelegd in de beschikking van het hof van 18 september 2012 zal afwijzen voor zover het de periode vanaf 16 mei 2014 betreft.
Omdat de vrouw haar hoger beroep niet heeft gericht tegen de door de man verzochte wijziging in de periode van 31 december 2013 tot 16 mei 2014, zal het hof de bestreden beschikking in zoverre in stand laten.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 16 mei 2014, voor zover het de periode van 31 december 2013 tot 16 mei 2014 betreft;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 16 mei 2014 voor zover het de periode vanaf 16 mei 2014 betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidend verzoek van de man tot wijziging van de in de beschikking van 18 september 2012 van het gerechtshof Leeuwarden vastgestelde kinderalimentatie;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. B.J. Voerman, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 12 maart 2015.