In deze zaak gaat het om de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor de minderjarige [verzoekster], die op 24 maart 2015 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld. De verzoekster, geboren op [geboortedatum] 2001, is sinds haar zevende week van leven in een pleeggezin geplaatst. De biologische moeder is op 12 januari 2006 overleden en er is geen contact met de biologische vader. De Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht heeft op 29 oktober 2014 een indicatiebesluit genomen voor gesloten jeugdzorg, waarna de kinderrechter op 10 november 2014 een voorlopige machtiging heeft verleend. De verzoekster heeft in hoger beroep gevraagd om de bestreden beschikking te vernietigen en de gesloten plaatsing te beëindigen, maar het hof oordeelt dat de positieve ontwikkelingen van de verzoekster nog te pril zijn om de machtiging te beëindigen. Het hof stelt vast dat de verzoekster vooruitgang boekt in de gesloten setting, maar dat de ernst van haar problematiek en het risico van onttrekking aan hulpverlening een voortzetting van de gesloten plaatsing noodzakelijk maken. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter, waarbij de GI en de verzoekster samen moeten werken aan een doorplaatsing naar een open groep voor 10 mei 2015.