ECLI:NL:GHARL:2015:2137

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
200.161.716
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp en overgangsrecht in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak gaat het om de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor de minderjarige [verzoekster], die op 24 maart 2015 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld. De verzoekster, geboren op [geboortedatum] 2001, is sinds haar zevende week van leven in een pleeggezin geplaatst. De biologische moeder is op 12 januari 2006 overleden en er is geen contact met de biologische vader. De Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht heeft op 29 oktober 2014 een indicatiebesluit genomen voor gesloten jeugdzorg, waarna de kinderrechter op 10 november 2014 een voorlopige machtiging heeft verleend. De verzoekster heeft in hoger beroep gevraagd om de bestreden beschikking te vernietigen en de gesloten plaatsing te beëindigen, maar het hof oordeelt dat de positieve ontwikkelingen van de verzoekster nog te pril zijn om de machtiging te beëindigen. Het hof stelt vast dat de verzoekster vooruitgang boekt in de gesloten setting, maar dat de ernst van haar problematiek en het risico van onttrekking aan hulpverlening een voortzetting van de gesloten plaatsing noodzakelijk maken. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter, waarbij de GI en de verzoekster samen moeten werken aan een doorplaatsing naar een open groep voor 10 mei 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.161.716
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 379894)
beschikking van de familiekamer van 24 maart 2015
inzake
[verzoekster],
verblijvende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster],
advocaat: mr. M.L. Plas te Bunnik,
en
de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (voorheen Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht),
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[pleegvader en pleegmoeder],
wonende te Bilthoven,
verder te noemen: ieder afzonderlijk de pleegvader en de pleegmoeder, en tezamen de pleegouders.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 november 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 18 december 2014;
  • de beschikking van 6 januari 2015 waarbij het hof aan de Raad voor de Rechtsbijstand te
‘s-Hertogenbosch een last tot toevoeging heeft gegeven om mr. Plas als advocaat aan de minderjarige [verzoekster] toe te voegen;
- het verweerschrift, ingekomen op 13 januari 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 februari 2015 plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is [A] (casemanager) verschenen. De pleegouders zijn niet verschenen. De raad is, met kennisgeving vooraf, ook niet verschenen.
2.3
Na de mondelinge behandeling is op 13 februari 2015 met toestemming van het hof ingekomen een brief van de gecertificeerde instelling met bijlagen en op 25 februari 2015 de reactie daarop van mr. Plas.

3.De vaststaande feiten

3.1
Op [geboortedatum] 2001 is [verzoekster] te [Plaats] geboren. De biologische moeder is op
12 januari 2006 overleden. Met de biologische vader, [B], is geen contact. [verzoekster] woont sinds zij zeven weken oud was samen met haar tweelingzus [C] in het huidige pleeggezin. Het gezag over [verzoekster] berust bij de pleegmoeder.
3.2
De Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht heeft op 29 oktober 2014 een indicatiebesluit, kenmerk […], genomen, als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder: WJZ). De stichting heeft verklaard dat zich hier een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b WJZ voordoet. Een gedragswetenschapper, behorende tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, heeft verklaard in te stemmen met deze verklaring van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht.
3.3
Bij beschikking van 29 oktober 2014 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op verzoek van de stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, voorlopige machtiging verleend om [verzoekster] te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, zoals bedoeld in het indicatiebesluit van 29 oktober 2014 met kenmerk […], met ingang van 29 oktober 2014 tot 26 november 2014.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht machtiging verleend om [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en doen verblijven, zoals bedoeld in het hiervoor genoemde indicatiebesluit van 29 oktober 2014, met ingang van 10 november 2014 tot 10 mei 2015.
3.5
[verzoekster] is in augustus 2014 geplaatst op de crisisopvang van Timon. Op 16 oktober 2014 is [verzoekster] doorgeplaatst naar Intermetzo Maarsbergen en op 29 oktober 2014 is [verzoekster] gesloten geplaatst op Intermetzo te Nijkerk, in de groep Lotus.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 10.5 lid 1 van de op 1 januari 2015 in werking getreden nieuwe Jeugdwet (hierna: Jw) geldt het op 5 november 2014 door de stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht bij de rechtbank ten aanzien van [verzoekster] ingediende verzoek om een machtiging te verstrekken als bedoeld in artikel 29b WJZ (oud), met ingang van 1 januari 2015 als een verzoek om een machtiging te verstrekken als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw. Op grond van artikel 10.5 lid 2 Jw geldt de bij beschikking van 10 november 2014 door de kinderrechter ten aanzien van [verzoekster] gegeven machtiging als bedoeld in artikel 29b WJZ (oud) met ingang van 1 januari 2015 als een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2. Jw.
4.2
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is [verzoekster] ontvankelijk in haar hoger beroep. [verzoekster] heeft verzocht het beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek om de gesloten plaatsing voor zes maanden af te wijzen, althans voor drie maanden toe te wijzen, met afwijzing voor het overige. Zij stelt hiertoe dat in een periode van hooguit drie maanden onderzoek kan zijn verricht en dat de benodigde hulp verder in een open setting kan plaatsvinden, omdat zij zich niet langer zal onttrekken aan hulp.
4.3
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien:
de jeugdige onder toezicht is gesteld;
de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, of
degene die, anders dan bedoeld onder b., de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
4.4
Vast staat dat [verzoekster] niet onder toezicht is gesteld en dat de voogdij over haar niet berust bij een gecertificeerde instelling. Uit de overgelegde verklaring van de pleegouders blijkt dat zij hebben ingestemd met de opneming en het verblijf van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, zodat de situatie van artikel 6.1.2 lid 3 sub c Jw zich hier voordoet.
4.5
Het verzoek behoeft ingevolge artikel 6.1.2 lid 6 Jw instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht. Op 3 november 2014 is in onderhavige zaak door een gedragsdeskundige een instemmingsverklaring opgesteld en ondertekend.
4.6
Ingevolge artikel 6.1.10 lid 1 Jw hoort de kinderrechter alvorens een machtiging te verlenen de jeugdige, degene die het gezag over de minderjarige uitoefent en degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt (tenzij de kinderrechter vaststelt dat een persoon niet bereid is zich te doen horen) alsmede de verzoeker en, in gevallen als bedoeld in artikel 6.1.7 Jw, de jeugdhulpaanbieder.
4.7
[verzoekster] heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat zij gesloten is geplaatst, omdat ze verkeerde vrienden had, drugs gebruikte en vaak wegliep. Volgens haar heeft zij in de afgelopen periode waarin zij gesloten is geplaatst voldoende geleerd en kan zij, voordat zij naar de pleegouders kan terugkeren, worden doorgeplaatst naar een open behandelgroep. Zij stelt inmiddels te hebben ingezien dat zij vrienden moet maken met mensen van haar eigen leeftijd, dat zij haar school moet afmaken en dat zij moet denken aan haar toekomst. Ook heeft zij onder andere geleerd respect te hebben voor anderen en haar grenzen aan te geven.
4.8
De casemanager van de GI heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat [verzoekster] op de behandelgroep al veel heeft geleerd en dat zij sterker is geworden. [verzoekster] maakt een positieve ontwikkeling door en laat goed gedrag zien, waardoor zij gaandeweg ook steeds meer vrijheden krijgt. [verzoekster] gaat inmiddels naar een open school en mag regelmatig met verlof naar huis. Een overstap naar een open groep (waarvoor zij reeds is ingeschreven, maar waar nu nog geen plek is) is zeker nodig, maar een dergelijk overstap is nu nog te vroeg. [verzoekster] dient de stijgende lijn vast te houden en zich het nieuwe gedrag eigen te maken. Het doel is om samen met [verzoekster] en de pleegouders op zoek te gaan naar een geschikte open behandelgroep in de regio Utrecht die past bij de behoeftes en de leeftijd van [verzoekster] en aansluit op haar traject.
4.9
Op grond van de stukken, waaronder in het bijzonder de overgelegde rapportage en de reactie van mr. Plas daarop, alsmede hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is het hof van oordeel dat de machtiging voor de gesloten plaatsing van [verzoekster] terecht is afgegeven, nu jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Uit de stukken blijkt immers dat bij [verzoekster] sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. [verzoekster] is een kwetsbaar meisje met een fors disharmonisch profiel en een hechtingsstoornis. Er zijn zorgen op het vlak van het emotionele en fysieke welbevinden van [verzoekster]. Gebleken is verder dat in de thuissituatie en binnen de (niet-gesloten) setting van Timon en Intermetzo Maarsbergen niet de bescherming en begeleiding geboden worden die [verzoekster] nodig had, zodat een gesloten plaatsing noodzakelijk was.
Gebleken is dat [verzoekster] in de gesloten setting inmiddels vooruitgang heeft geboekt. Hoewel bij [verzoekster] in het begin van haar plaatsing op de groep Lotus veel weerstand en boosheid bestond over haar gesloten plaatsing, heeft zij inmiddels in de groep haar plek gevonden. [verzoekster] leert binnen de gesloten plaatsing omgaan met dagelijkse structuren en laat verder zien dat zij kan omgaan met de vrijheden die haar stapsgewijze worden verleend. Daarnaast is het contact met haar pleegouders goed. Hoewel het geruime tijd heeft geduurd, is inmiddels het psychologisch onderzoek bij het UMC te Utrecht gestart. Vanuit dit onderzoek moet meer duidelijkheid worden verkregen over de problematiek van [verzoekster] en kan uitleg worden gegeven over haar mogelijkheden en beperkingen. Daarnaast is een traject bij Tacitus (verslavingszorg) gestart. Tijdens dit traject zal [verzoekster] in de komende periode deelnemen aan individuele gesprekken en zal zij psychomotorische therapie krijgen. Het psychologische onderzoek en hulp via Tacitus zijn ingezet om de gestelde doelen, voor zover nog niet behaald, alsnog te kunnen behalen. De resultaten van het onderzoek bij het UMC wordt binnen enkele weken verwacht.
Ondanks voornoemde positieve ontwikkelingen acht het hof deze ontwikkelingen, gelet op de ernst van de problematiek waarvan bij [verzoekster] sprake is (geweest) en het onttrekken aan de hulpverlening, in ieder geval in het verleden, echter nog te pril om de machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] vóór 10 mei 2015 te beëindigen. De resultaten van het psychologisch onderzoek dienen beschikbaar te zijn voordat een verantwoorde beslissing over de doorplaatsing van [verzoekster] naar een open setting kan worden genomen. Verder dient [verzoekster], gelet op de ernstige problemen die zich in het verleden hebben voorgedaan, te laten zien dat de (nog prille) positieve ontwikkelingen zich voortzetten en bestendig blijken te zijn.
4.1
Het hof stelt vast dat zowel [verzoekster] als de GI wil toewerken naar een plaatsing in een open groep. Het hof gaat, mede gelet op artikel 9 IVRK en het gegeven dat de toepassing van de onderhavige maatregel voor een zo kort mogelijke duur dient te worden opgelegd, enerzijds ervan uit dat [verzoekster] haar positieve groei zal voortzetten en anderzijds dat de GI zich tot het uiterste zal inspannen de doorplaatsing van [verzoekster] naar een voor haar geschikte open groep vóór 10 mei 2015 te realiseren.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 november 2014.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, T.M. Blankestijn en
G.J. Rijken, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 24 maart 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.