ECLI:NL:GHARL:2015:238

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
200.158.330
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 11 juli 2014 aangevochten. De rechtbank had eerder de stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland gemachtigd om [kind 1] uit huis te plaatsen, en deze machtiging was meerdere keren verlengd. De moeder verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, of in ieder geval te beperken in tijd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 december 2014 is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de vader en de pleegouders niet verschenen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de ontwikkeling van de moeder en de situatie van [kind 1]. De moeder heeft recentelijk zelfstandige woonruimte en een betaalde baan, maar het hof oordeelt dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft niet aangetoond dat haar opvoedingsvaardigheden zijn verbeterd, en de specifieke behoeften van [kind 1] vereisen een stabiele en veilige omgeving.

Het hof heeft geconcludeerd dat de continuïteit van de zorg voor [kind 1] niet gewaarborgd kan worden zonder de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en de kosten van de procedure zijn gecompenseerd. De beslissing benadrukt het belang van de stabiliteit en veiligheid in de opvoeding van de minderjarige, vooral gezien zijn complexe achtergrond en behoeften.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.158.330
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, 264260)
beschikking van de familiekamer van 15 januari 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Wouters te Middelburg,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de stichting.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de vader,
en
[belanghebbenden],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de pleegouders van [kind 1].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 11 juli 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 10 oktober 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 14 november 2014;
- een brief van de stichting van 17 november 2014 met bijlagen, ingekomen op
18 november 2014;
- een journaalbericht namens mr. Wouters van 5 december 2014 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een brief van mr. Wouters van 8 december 2014 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een e-mailbericht van de rechtbank Gelderland van 9 december 2014 met als bijlage het
proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 december 2014 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de stichting zijn verschenen [A], gezinsvoogd en [B], GZ-psycholoog. De vader en de pleegouders van [kind 1] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is niemand verschenen.
2.3
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een brief van de stichting van 11 december 2014 met als bijlage een indicatiebesluit van 15 mei 2014. De moeder en de overige belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om op die bijlage te reageren, maar hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

3.De vaststaande feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van en zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2009 te [woonplaats] (verder te noemen: [kind 1]),
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2009.
3.2
De stichting heeft op 15 mei 2014 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (WJZ).
3.3
Bij beschikking van 13 juli 2010 heeft de rechtbank [kind 1] onder toezicht gesteld van de stichting, welke ondertoezichtstelling nadien telkens is verlengd, laatstelijk bij de bestreden beschikking, tot 13 juli 2015.
3.4
Bij beschikking heeft de rechtbank de stichting in juli 2010 gemachtigd om [kind 1] uit huis te plaatsen in een voorziening voor verblijf pleegouder 24-uurs, welke machtiging nadien steeds is verlengd, laatstelijk bij beschikking van 11 juli 2013. Bij beschikking van
5 december 2013 heeft dit hof de beschikking van 11 juli 2013 bekrachtigd, voor zover het betreft de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1].
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een voorziening voor verblijf pleegouder 24-uurs verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.6
[kind 1] is op 3 april 2010 geplaatst in een crisispleeggezin. In juni 2010 is [kind 1] geplaatst bij de pleegouders, waar hij thans nog verblijft.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De moeder heeft in het beroepschrift verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze betrekking heeft op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1], met veroordeling van de stichting in de kosten van (het hof begrijpt:) de procedure in hoger beroep. Ter mondelinge behandeling heeft de moeder haar petitum aangevuld in die zin dat zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze betrekking heeft op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en het verzoek tot verlenging van die machtiging alsnog af te wijzen, subsidiair te beslissen dat er een terugplaatsingstraject dient plaats te vinden en meer subsidiair de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van drie tot zes maanden in afwachting van een terugplaatsingstraject. De stichting heeft ter mondelinge behandeling verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.2
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 (oud) respectievelijk artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de stichting als bedoeld in artikel 1 WJZ respectievelijk de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:262 lid 1 (oud) respectievelijk artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de stichting of de raad, respectievelijk op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.3
De moeder kan zich met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] niet verenigen.
4.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Bij beschikking van 5 december 2014 heeft het hof geoordeeld dat de moeder niet in staat was [kind 1] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en veiligheid in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding zijn gewaarborgd. Voor zover de moeder stelt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden acht het hof dat standpunt onvoldoende gemotiveerd. Het hof onderkent dat sprake is van een positieve ontwikkeling nu de moeder sinds enige tijd zelfstandige woonruimte heeft en niet meer in een instelling verblijft. Daarnaast heeft zij nu een betaalde baan. Dit neemt niet weg dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind 1] noodzakelijk is dat de uithuisplaatsing voortduurt. Daartoe overweegt het hof dat de moeder op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat haar opvoedingsvaardigheden zodanig zijn gewijzigd dat zij thans wel in staat is de verzorging en opvoeding van [kind 1] op zich te nemen. Dat de vader van [kind 1], zoals de moeder stelt, niet langer achter de uithuisplaatsing van [kind 1] staat, maakt dat oordeel niet anders. Het hof betwijfelt bovendien de mate van stabiliteit van het leven van de moeder. Ter mondelinge behandeling is gebleken dat de stabiele relatie die zij ten tijde van de beschikking van 5 december 2013 stelde te hebben, reeds in december 2013 is verbroken. Zij heeft inmiddels een nieuwe relatie waarvan zij opnieuw stelt dat die stabiel is. Daarnaast neemt het hof in aanmerking de complexiteit van de zorg voor [kind 1]. [kind 1] heeft een belast verleden. Zo heeft hij op verschillende plekken gewoond en is hij blootgesteld aan huiselijk geweld en ruzies tussen de ouders. Er is bij hem sprake van hechtingsproblematiek. Daarnaast is uit genetisch onderzoek gebleken dat sprake is van een genetische afwijking (microdeletiesyndroom) als gevolg waarvan onder meer een grotere kans bestaat op lichamelijke problemen, ontwikkelingsachterstanden en neurologisch-psychiatrische problemen, zoals autisme en schizofrenie. Kinderen met het microdeletiesyndroom hebben veel structuur en een stabiele omgeving nodig. [kind 1] vertoont kenmerken van autisme en ADHD en hij laat thuis en op school gedragsproblemen zien. Zowel de pleegouders als de leerkracht worden begeleid om hun aanpak van [kind 1] eenduidig af te stemmen. [kind 1] vraagt van zijn opvoeders meer dan gemiddelde opvoedingsvaardigheden. Dat de moeder die vaardigheden bezit is niet gesteld of gebleken. Daarbij komt dat [kind 1] inmiddels al 4,5 jaar verblijft in het huidige pleeggezin, daar gehecht is en zich goed ontwikkelt. Mede gelet op zijn specifieke opvoedingsvragen en zijn hechtingsproblematiek acht het hof een thuisplaatsing bij de moeder niet in zijn belang. Het hof ziet dan ook onvoldoende aanleiding tot toewijzing van het verzoek van de moeder om een onafhankelijk onderzoek naar haar opvoedingsvaardigheden te gelasten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging de continuïteit van en veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [kind 1] niet zijn gewaarborgd en dat derhalve de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal bekrachtigen. Het hof zal, gelet op de aard van deze procedure, de kosten van de procedure in hoger beroep compenseren als hierna te melden.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 11 juli 2014 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, H.L. van der Beek en
J.W.P. Verheugt, bijgestaan door mr. A.J. Hase als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. H.L. van der Beek en is op 15 januari 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.