ECLI:NL:GHARL:2015:2527

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
200.152.887-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over achterstallig loon en eiswijziging in arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord Nederland, locatie Assen, van 6 mei 2014. [appellante] vorderde in eerste aanleg een bedrag van € 4.296,57 aan achterstallig salaris, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de eisvermeerdering van [appellante] niet voldoende was gespecificeerd en heeft haar vordering tot een bedrag van € 3.069,67 netto toegewezen, met een gematigde wettelijke verhoging van 25%.

In hoger beroep heeft [appellante] de vernietiging van het vonnis van de kantonrechter gevorderd en toewijzing van haar volledige vordering. Het hof heeft vastgesteld dat het petitum in de memorie van grieven niet voldoende duidelijk was over welke beslissing [appellante] precies verlangde. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bij dagvaarding in eerste aanleg ingediende vordering als de 'volledige vordering' moet worden beschouwd, omdat [appellante] haar eis niet op de juiste wijze had vermeerderd.

Het hof heeft de grieven van [appellante] beoordeeld en geconcludeerd dat de kantonrechter niet had geoordeeld dat [geïntimeerde] niet meer verschuldigd was, maar dat de vordering onvoldoende was onderbouwd. Het hof heeft de vordering van [appellante] tot betaling van een netto totaalbedrag van € 3.751,51 toegewezen, inclusief vakantietoeslag, en heeft de gevorderde eindafrekening toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.152.887/01
(zaaknummer rechtbank Noord Nederland 2667506\ CV EXPL 14-33)
arrest van de eerste kamer van 7 april 2015
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. B. van Dijk, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 6 mei 2014 van de kantonrechter in rechtbank Noord Nederland, locatie Assen (hierna: de kanton-rechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 16 juli 2014,
- het aan [geïntimeerde] verleende verstek,
- de memorie van grieven d.d. 23 september 2014.
2.2
Vervolgens heeft [appellante] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3.
De feiten
3.1
[appellante] heeft niet gegriefd tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten, die, aangevuld met enkele andere feiten, als volgt luiden.
3.2
[appellante], geboren op [geboortedatum], is op [in 2011] voor 24 uur per week als kapster in dienst getreden bij [geïntimeerde] en zij heeft deze arbeidsovereenkomst op
23 november 2013 schriftelijk opgezegd.
3.3
De arbeidsovereenkomst is niet op schrift gesteld.
3.4
Bij brief van haar vakbond d.d. 9 oktober 2013 is namens [appellante] aanspraak gemaakt op achterstallig loon over de maanden juli 2012 tot en met september 2012, november 2012 en januari tot en met maart 2013, alsmede september 2013.
In deze brief wordt opgemerkt dat [geïntimeerde] bij brief van 20 september 2013 heeft bevestigd dat vier maanden niet zijn betaald en voorts zou hebben gesteld dat drie maanden contant zijn uitbetaald, hetgeen [appellante] wenst te betwisten: alleen de maand juni 2012 is contant betaald. Namens [appellante] wordt aangedrongen op spoedige betaling.
3.5
Met een aangetekende brief van 18 oktober 2013 is [geïntimeerde] in gebreke gesteld en is haar een betalingstermijn gegeven tot 29 oktober 2013.
3.6
Bij eveneens aangetekende brief van 18 november 2013 is geconstateerd dat betaling is uitgebleven, en dat inmiddels ook is gebleken dat de maanden mei en oktober 2013 niet zijn betaald. De bijgevoegde concept-dagvaarding wordt uitgebracht indien niet binnen vijf werkdagen wordt betaald.

4.De vordering en beoordeling in eerste aanleg

4.1
Bij dagvaarding van 30 december 2013 heeft [appellante] aanspraak gemaakt op € 4.296,57 netto aan achterstallig salaris, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging en wettelijke rente over salaris en wettelijke verhoging, met een deugdelijke eindafrekening en uitbetaling van € 218,- bruto aan opgebouwd vakantiegeld.
Volgens [appellante] is bij indiensttreding een loon afgesproken van € 5,31 bruto per uur, inclusief 8% vakantietoeslag. In 2012 is volgens haar geen salaris betaald over de maanden juli tot en met september en over de maand november, en in 2013 is het loon over de maanden januari tot en met maart, mei en oktober niet voldaan.
4.2
[geïntimeerde] heeft bij antwoord erkend dat zij nog loon moet betalen over een aantal maanden. Volgens haar salarisadministratie gaat het om de laatste drie maanden van 2012 (a € 403,62 per maand), om februari 2013 (€ 404,45) en de maanden juli, september, oktober en november 2013 (a € 519,23), waarop in mindering strekken extra betalingen van € 322,86 over 2012 en € 517,80 over 2013, zodat nog € 2.851,67 te betalen is, te vermeerderen met
€ 218,- vakantietoeslag over 2013. Op het totaal van € 3.069,67 wenst [geïntimeerde] € 260,- in te houden omdat [appellante] vanaf 23 november 2013 niet meer heeft gewerkt en geen vakantiedagen tegoed had waarmee zij de opzegtermijn van één maand kon overbruggen.
Ook heeft [geïntimeerde] een beroep gedaan op matiging van de wettelijke verhoging.
4.3
[appellante] heeft haar eis gewijzigd bij repliek, waarvan de conclusie luidt "toewijzing van haar verzoek tot eisvermeerdering en dienovereenkomstig, mede gelet op hetgeen in de inleidende dagvaarding gevorderd is, haar vorderingen toe te wijzen met veroordeling van gedaagde in de proceskosten". Ter toelichting is aangevoerd dat [geïntimeerde] loon diende te betalen overeenkomstig de cao voor het kappersbedrijf, aangenomen dat zij een gebonden werkgever is, en voorts dat salaris is verschuldigd over november 2013, zoals [geïntimeerde] zelf aangeeft, tot het einde van de opzegtermijn per 23 december 2013.
4.4
[geïntimeerde] heeft geen conclusie van dupliek genomen. De kantonrechter heeft vervolgens geoordeeld dat [appellante] de eisvermeerdering niet voldoende heeft gespecificeerd en geconcretiseerd in te vorderen bedragen. Ook is de omvang van haar bij dagvaarding ingestelde vordering onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd. Toegewezen wordt
€ 3.069,67 netto, volgens de kantonrechter het door [geïntimeerde] schuldig erkende bedrag zonder aftrek van € 260,-. De wettelijke verhoging wordt gematigd tot 25%.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
In haar appeldagvaarding heeft [appellante] geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en toewijzing van haar volledige vordering, onder veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van appel.
De conclusie van de memorie van grieven luidt: "het vonnis waarvan appèl te vernietigen en opnieuw recht te doen op basis van de aangevoerde grieven, zulks met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van deze procedure."
Volgens vaste rechtspraak wordt met het petitum in de memorie van grieven de omvang van het hoger beroep nader omlijnd (zie HR 27 april 1990, NJ 1991/121 en 122). Dit petitum voldoet wel aan de voorwaarde dat duidelijk is tegen welk vonnis wordt opgekomen en in hoeverre dat vernietigd moet worden (namelijk geheel, nu dit niet is beperkt), maar is allerminst helder over de vraag welke beslissing [appellante] nu precies in hoger beroep verlangt. Nu de bewoordingen van het petitum in de appeldagvaarding op zichzelf helder zijn en niet is gebleken dat [appellante] bij memorie van grieven heeft beoogd iets anders te vorderen, zal het hof uitgaan van het petitum in de appeldagvaarding.
5.2
Onder de "volledige vordering" verstaat het hof de bij dagvaarding in eerste aanleg ingediende vordering, weergegeven onder 4.1, nu [appellante] in eerste aanleg haar eis niet op de juiste wijze heeft vermeerderd door een begrijpelijk nieuw petitum te formuleren.
5.3
Met de voorgaande overweging heeft het hof tevens zijn oordeel gegeven over
grief IIIvan [appellante], waarmee zij opkomt tegen het oordeel van de kantonrechter dat de eisvermeerdering niet voldoende is gespecificeerd en niet is geconcretiseerd in te vorderen bedragen. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe.
[appellante] meent dat zij met verwijzing naar de na te leven cao en het daaruit volgende bruto maandloon voor een 20-jarige met ingang van 1 juli 2013 voldoende concreet is geweest. Het lag volgens haar op de weg van de loonadministrateur van [geïntimeerde] om voor te rekenen wat dat netto voor haar zou inhouden.
Het hof verwerpt deze grief. [appellante] heeft haar vordering tot betaling van een netto totaalbedrag niet vervangen door een vordering tot betaling van bruto loon op basis van de cao (waarvan zij overigens niet stelt dat deze van toepassing is, maar volstaat -blijkens de bewoordingen "aangenomen dat zij een gebonden werkgever is"- met het opperen van de mogelijkheid dat dit het geval is). [appellante] heeft bovendien niet aangegeven van welk (bruto) loon tot aan
1 juli 2013 zou moeten worden uitgegaan, in afwijking van haar stellingen bij inleidende dagvaarding.
Evenmin heeft [appellante] haar vordering tot betaling van een netto totaalbedrag voldoende duidelijk aangevuld met een (bruto) bedrag over de periode van 1 december tot
23 december 2013. Hetgeen [appellante] aanvoert onder randnummer 16 van haar memorie van grieven baat haar daarom evenmin.
Grief III mist doel.
5.4
De
grieven I en IIkomen op tegen het oordeel dat de bij inleidende dagvaarding ingediende vordering niet voldoende gespecificeerd en onderbouwd is, en dat [geïntimeerde] (slechts) € 3.069,67 verschuldigd is.
Naar het oordeel van het hof leest [appellante] het vonnis op het punt van het toegewezen bedrag niet juist. De kantonrechter heeft niet geoordeeld dat [geïntimeerde] niet meer verschuldigd zou zijn, maar heeft toegewezen wat schuldig is erkend (en nog iets meer) omdat hetgeen [appellante] meer vorderde, onvoldoende was onderbouwd.
In haar toelichting op de grieven betwist [appellante] dat de opbouw van haar vordering niet helder was. Zij heeft immers de maanden aangeduid waarover zij geen salaris heeft ontvangen: de in de laatste zin van 4.1 genoemde maanden, waaraan zij nu toevoegt de maand november 2013. Volgens [appellante] kan nu worden uitgegaan van de netto maandsalarissen die door [geïntimeerde] zijn vermeld in de conclusie van antwoord in eerste aanleg. Dat leidt, toegepast op de door [appellante] genoemde maanden, tot een netto vordering van € 4.270,74 "afgezien van de vordering van het salaris over de periode van 1 december tot en met (23) december 2013 en de betaling van het geclaimde CAO-loon", aldus [appellante].
Het hof merkt op dat partijen in eerste aanleg de gedane betalingen niet aan dezelfde maanden hebben toegerekend. Tegen die achtergrond heeft [appellante] niet voldoende toegelicht waarom zij aan de door haar in de inleidende dagvaarding genoemde maanden waarover geen salaris is ontvangen, ook de maand november 2013 toevoegt terwijl zij haar eis en/of de grondslag daarvoor niet (helder en begrijpelijk) aanpast.
Ervan uitgaande dat in het nu, in hoger beroep, door [appellante] genoemde verschuldigde bedrag van € 4.270,74 netto is meegerekend een bedrag van € 519,23 netto voor november 2013 (het bedrag dat door [geïntimeerde] in genoemde productie is vermeld), resteert een vordering van € 3.751,51 netto. Daarin is begrepen het opgebouwde vakantiegeld van € 218 (door de kantonrechter netto toegewezen).
Het hof zal dit bedrag als hoofdsom toewijzen bij gebrek aan betwisting.
5.5
Met
grief IVkomt [appellante] terecht op tegen de afwijzing van de door haar gevorderde eindafrekening. Zij heeft er recht op dat zij een bruto-nettospecificatie ontvangt van het door [geïntimeerde] nog na te betalen bedrag uit hoofde van de arbeidsovereenkomst.
5.6
Grief Vkeert zich tegen de matiging van de wettelijke verhoging die in de ogen van [appellante] onvoldoende is gemotiveerd. Het hof kan zich echter geheel in de beslissing van de kantonrechter op dit punt vinden. [geïntimeerde] heeft vrijwel bij voortduring een loopje genomen met haar verplichting om het loon tijdig te voldoen, maar [appellante] heeft -uitgaande van de door haar genoemde maanden waarover zij geen betaling heeft ontvangen- ook uitermate lang getalmd met het nadrukkelijk wijzen op het verzuim om tijdig te betalen.
5.7
Het voorgaande heeft tot gevolg dat in het dictum van de kantonrechter het bedrag onder 1.a moet worden aangepast van € 3.069,67 netto naar € 3.751,51 netto en dat de gevorderde eindafrekening alsnog moet worden toegewezen. Omwille van de eenvoud zal het hof het vonnis geheel vernietigen, bovenstaande toewijzen en [geïntimeerde] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van eerste aanleg en hoger beroep (salaris advocaat in appel volgens liquidatietarief 1 punt, tarief I).
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Assen van 6 mei 2014 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 3.751,51 netto, te vermeerderen met 25% wettelijke verhoging over dit bedrag en met wettelijke rente over deze bedragen vanaf 30 december 2013 tot aan de dag van volledige betaling, en daarvan een deugdelijke eindafrekening aan [appellante] te verstrekken;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 350,- voor salaris gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief en op € 313,31 voor verschotten, en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 401,80 voor verschotten;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. J.H. Kuiper en mr. L. Groefsema en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 7 april 2015.