ECLI:NL:GHARL:2015:2694

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
200.165.107-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over uitvoering distributieovereenkomst tussen Duitse leverancier en Nederlandse distributeur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellante], een Nederlandse distributeur, tegen [geïntimeerde], een Duitse leverancier. De kern van het geschil betreft de uitvoering van een distributieovereenkomst die op 21 oktober 2005 is gesloten. Deze overeenkomst verleent [appellante] het alleenverkooprecht in Nederland voor door [geïntimeerde] geproduceerde machines en accessoires. Na de opzegging van de overeenkomst door [geïntimeerde] per 31 december 2014, heeft [appellante] diverse orders geplaatst die door [geïntimeerde] niet zijn bevestigd of uitgevoerd. [appellante] vordert in het kort geding dat het hof [geïntimeerde] gebiedt om de geplaatste orders uit te voeren en om te voorkomen dat [geïntimeerde] haar producten aan een derde partij, [V], verkoopt of levert voordat alle door [appellante] geplaatste orders zijn geleverd.

In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij onder andere de dagvaarding, de memorie van antwoord en het pleidooi zijn behandeld. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] de orders niet heeft bevestigd en dat er geen kredietlimiet in de overeenkomst is opgenomen. Het hof heeft ook de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld op basis van de EEX-Verordening, en geconcludeerd dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vorderingen van [appellante] niet toewijsbaar zijn, omdat zij niet voldoende heeft onderbouwd welke orders nog uitgevoerd moesten worden. De vorderingen om [geïntimeerde] te verbieden haar producten aan [V] te verkopen zijn ook afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.165.107/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/108141 / KG ZA 14-227)
arrest in kort geding van de eerste kamer van 14 april 2015
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. A.M. Verbrugge, kantoorhoudend te Haarlem, die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. R.J. Leijssen, kantoorhoudend te Enschede, die ook heeft gepleit.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van
12 januari 2015 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 9 februari 2015 met grieven,
- de memorie van antwoord, met producties,
- het op 12 maart 2015 gehouden pleidooi waarbij pleitnotities zijn overgelegd.
2.2
Op 11 maart 2015 zijn ter griffie de producties 11 en 12 van de zijde van [appellante] binnengekomen. Tijdens het pleidooi heeft het hof productie 12 geweigerd omdat deze te laat in het geding is gebracht, [geïntimeerde] daartegen bezwaar heeft gemaakt en [geïntimeerde] zich, gelet op de aanzienlijke omvang daarvan, daarop niet heeft kunnen voorbereiden. Het overleggen van productie 11 (die één pagina omvat) is toegestaan.
2.3
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald.
2.4
De vordering van [appellante] luidt:
"bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Te vernietigen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 12 januari 2015 (zaaknummer/rolnummer: C/19/108141 / KG ZA 14-227) gewezen tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde en, opnieuw rechtdoende,
II. Geïntimeerde te gebieden de door appellante tot en met 31 december 2014 bij geïntimeerde geplaatste en door geïntimeerde niet bevestigde orders binnen 4 weken na het ten deze te wijzen vonnis uit te voeren tegen een korting van 20% op de inkoopprijs, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per order per dag dat geïntimeerde in gebreke blijft aan het ten deze te wijzen arrest te voldoen, althans enige andere in goede justitie te bepalen dwangsom;
III. Geïntimeerde te gebieden de door appellante tot en met 31 december 2014 bij geïntimeerde geplaatste en door geïntimeerde bevestigde orders uiterlijk tegen de aangezegde leveringsdatum uit te voeren tegen een korting van 20% op de inkoopprijs, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per order per dag dat geïntimeerde in gebreke blijft aan het ten deze te wijzen vonnis te voldoen, althans enige andere in goede justitie te bepalen dwangsom;
IV. Geïntimeerde te verbieden haar producten aan [V] te verkopen en te leveren voordat alle door appellante bij geïntimeerde geplaatste orders van de in Productie 9 weergegeven orderlijst door geïntimeerde aan appellante zijn geleverd, op straffe van een te verbeuren dwangsom van € 5.000,- per order door [V] aan geïntimeerde verstrekt welke geïntimeerde niet meer aan [V] kan uitleveren, althans enige andere in goede Justitie te bepalen dwangsom;
V. Geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beiden instanties, waaronder begrepen de voor tenuitvoerlegging van dit arrest vallen de nakosten (€ 199,- met betekening en € 131,- zonder betekening van het arrest) aan geïntimeerde, en met bepaling dat geïntimeerde de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is, indien deze kosten niet binnen 2 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest zullen zijn voldaan".

3.De vaststaande feiten

3.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.5 van genoemd vonnis van 12 januari 2015, hierna te noemen: het bestreden vonnis, is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden:
3.2
Partijen hebben op 21 oktober 2005 een distributieovereenkomst, hierna: de distributieovereenkomst, gesloten, waarbij [appellante] het alleenverkooprecht in Nederland heeft gekregen van door [geïntimeerde] geproduceerde machines met bijbehorende onderdelen en accessoires. In de distributieovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
"
7a) [geïntimeerde] wird [appellante] zu den jeweilig günstigsten Bedingungen liefern. Dies gilt für die Preisgestaltung und für die Lieferzeit.
b) Zahlungsweise ist innerhalb von 60 Tagen netto. Sie unterliegt bei Änderungen dem gegenseitigen Einvernehmen.
c) Alle Lieferungen erfolgen frei Werk, Standardversand, incl. Standardverpackung. (…)
11a) Der Vertrag wird auf unbestimmte Zeit geschlossen.
Vertragsbeginn ist das Datum der Unterschrift.
b) Er kann erstmals zum 31.12.2010 mit einer Frist von einem Jahr gelöst werden. Nach dem genannten Datum ist der Vertrag nur mit einer Kündigungszeit von einem Jahr zum Ende eines Jahres mit gerader Jahreszahl kündbar.
12 Bei Beendigung dieses Vertrages bleiben die Verträge bestehen, die die Ausführung geschlossener Einzelgeschäfte zwischen [geïntimeerde] und [appellante] berühren.
13 [geïntimeerde] nimmt bei Beendigung sdes Vertragsverhältnisses ein noch bestehendes Lager zum [appellante] Einstandspreis auf seine Kosten zurück.
(…)"
3.3
Op 27 augustus 2013 heeft [geïntimeerde] de overeenkomst, conform artikel 11b van de overeenkomst, opgezegd tegen 31 december 2014.
3.4
[appellante] heeft na deze opzegging nog diverse orders bij [geïntimeerde] geplaatst.
3.5
Bij e-mailbericht van 11 april 2014 heeft [X], namens [geïntimeerde], aan [appellante] bericht:
"Wir haben seit ca. 6 Monaten eine hohe Differenz von offenen Posten [appellante] zu der über unsere Warenkreditversicherung abgesicherten Summe.
(…)
Auf diesem Grund müssen wir mit sofortiger Wirkung die Auslieferung der Waren an [appellante] bis auf maximal offene Posten in Höhe von 100.000 € beschränken.
Darüber hinaus gehende Lieferungen werden erst bei voller Bezahlung vor Auslieferung (Vorkasse) erfolgen."
3.6
Bij brief van 15 april 2014 heeft [appellante] hiertegen geprotesteerd:
"(…)
Wij hebben op grond van artikel 7b van de overeenkomst tussen ons van 21 mei 2005 een betalingstermijn van 60 dagen voor uw facturen. Aan deze betalingstermijn houden wij ons strikt. Er is in de overeenkomst nergens een kredietlimiet opgenomen en wij zijn ook niet op andere wijze beperkt in het plaatsen van orders bij u. U bent op grond van de bovengenoemde overeenkomst (met name artikel 7a) derhalve verplicht om onze bestellingen uit te leveren, zolang wij ons maar aan de betalingstermijn van 60 dagen houden."
3.7
[geïntimeerde] heeft in het najaar van 2014 naar aanleiding van door [appellante] geplaatste orders meermalen meegedeeld dat zij die order(s) niet kan leveren. [Y] heeft, namens [geïntimeerde], per e-mailbericht van 24 oktober 2014 aan [appellante] bericht:
"Wir haben Ihre Bestellungen [ordernummers] auf unsere Liefermöglichkeit geprüft.
Eine durchgeführte Kapazitätsplanung hat ergeben das wir diese Artikel in 2014 nicht mehr fertigen können.
Somit möchten wir Ihnen mitteilen das diese Bestellungen leider nicht ausgeführt werden können und bitten höflichst um Kenntnisnahme."
Bij e-mailberichten van 5 november 2014 en van 24 november 2014 heeft [geïntimeerde] op dezelfde gronden andere orders van [appellante] geweigerd.
3.8
[X] heeft per e-mailbericht van 4 november 2014 het volgende aan [W], verbonden aan [V], en aan [Z], verbonden aan [appellante], bevestigd:
"
Hello [W],
as we discussed during our meeting on 28thOct. we checked the delivery time for your requested part numbers to plan your production.
Attached you find the schedule.
We ask you to check this and to confirm that this schedule reach your demands and that the quantity and delivery time is sufficient for Royal [V] Wiener production process.
After receive your agreement, we will confirm the related orders bij order conformation to [appellante]. "
3.9
Bij brief van 18 november 2014 heeft de raadsman van [appellante] [geïntimeerde]
gesommeerd tot nakoming van de distributieovereenkomst. Hierop heeft [geïntimeerde] niet meer gereageerd.
3.1
[appellante] had op 24 december 2014 een bedrag van € 281.597,- aan orders uitstaan bij [geïntimeerde], waarvan een deel is bevestigd door [geïntimeerde] en een ander deel niet.

4.De vorderingen en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellante] heeft [geïntimeerde] voor de voorzieningenrechter gedagvaard en heeft na eiswijziging - samengevat weergegeven - gevorderd [geïntimeerde] te verbieden de door [appellante] tot en met 31 december 2014 bij [geïntimeerde] geplaatste en door [geïntimeerde] bevestigde en niet bevestigde orders binnen vier weken na het te wijzen vonnis uit te voeren tegen een korting van 20 % op de inkoopprijs, op straffe van een dwangsom, en om [geïntimeerde] te verbieden haar producten aan [V] te verkopen en te leveren voordat alle door [appellante] bij [geïntimeerde] geplaatste orders aan [appellante] zijn geleverd, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten.
4.2
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis de vorderingen afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.

5.De grieven

5.1
[appellante] heeft vijf grieven opgeworpen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.2
Het hof stelt voorop dat, omdat [appellante] en [geïntimeerde] beide zijn gevestigd in lidstaten van de Europese Unie, ambtshalve moet worden getoetst of de Nederlandse rechter rechtsmacht in dit geschil toekomt.
5.3
De vraag naar de rechterlijke bevoegdheid moet worden beantwoord aan de hand van de bepalingen van de Verordening nr. 44/2001 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2000, betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Verordening), nu de vorderingen zijn ingesteld vóór de inwerkingtreding op 10 januari 2015 van Verordening nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van
12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
5.4
Op grond van de hoofdregel van artikel 2 EEX-Verordening in samenhang met artikel 60 leden 1 en 2 EEX-Verordening geldt, voor zover hier van belang, dat bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verwerende partij woonplaats heeft, waarbij voor vennootschappen en rechtspersonen geldt dat deze woonplaats hebben op de plaats van (onder meer) hun statutaire zetel. De statutaire zetel van [geïntimeerde] was ten tijde van het aanhangig maken van de procedure in eerste aanleg (door middel van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding) in Duitsland. Op grond van de genoemde hoofdregel van artikel 2 EEX-verordening is de Duitse rechter bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen.
5.5
Ingevolge artikel 5 lid 1 sub a EEX-Verordening kan de gedaagde ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst eveneens worden gedaagd voor het gerecht van de plaats (in een andere lidstaat) waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.
5.6
[appellante] heeft allereerst uitvoering van de door haar bij [geïntimeerde] geplaatste en niet bevestigde orders gevorderd. Als de verbintenis die aan deze eis ten grondslag ligt geldt de uit de distributieovereenkomst voortvloeiende verplichting van [geïntimeerde] om deze overeenkomst gedurende de opzegtermijn gestand te doen. Aan de vordering van
[appellante] om [geïntimeerde] te verbieden om haar producten te verkopen en te leveren aan [V], voordat de door [appellante] geplaatste orders zijn geleverd, ligt dezelfde verbintenis ten grondslag.
5.7
De vraag waar die verbintenis moeten worden uitgevoerd dient te worden beantwoord aan de hand van het recht dat toepasselijk is op de distributieovereenkomst.
5.8
Voor de op 21 oktober 2005 gesloten distributieovereenkomst geldt het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, Rome
19 juni 1980, Trb. 1980, 156 (hierna: EVO).
5.9
Vast staat dat partijen geen keuze overeenkomstig artikel 3 EVO van het op de distributieovereenkomst toepasselijke recht hebben gedaan. Derhalve wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden
(artikel 4 lid 1 EVO). Behoudens artikel 4 lid 5 EVO wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar gewone verblijfplaats, of, wanneer het een vennootschap, vereniging of rechtspersoon betreft, haar hoofdbestuur heeft. Indien de overeenkomst evenwel in de uitoefening van het beroep of het bedrijf van deze partij werd gesloten, is dit het land waar zich haar hoofdvestiging bevindt of, indien de prestatie volgens de overeenkomst door een andere vestiging dan de hoofdvestiging moet worden verricht, het land waar zich deze andere vestiging bevindt (artikel 4 lid 2 EVO).
5.1
Dit betekent dat op de hier in het geding zijnde distributieovereenkomst het recht van toepassing is van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten haar hoofdbestuur heeft. Het hof overweegt dat de distributeur daarbij de kenmerkende prestatie - alleenverkoop in Nederland - verricht, tenzij de overeenkomst nauwer verbonden is met een ander land (vergelijk Hoge Raad 24 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0246). Omdat
[appellante] als distributeur de kenmerkende prestatie verricht en zij in Nederland haar hoofdbestuur heeft, terwijl niet is gesteld of gebleken dat de distributieovereenkomst nauwer verbonden is met een ander land, is op de distributieovereenkomst Nederlands recht van toepassing.
5.11
Het hof overweegt dat de distributeur is gevestigd in het land waarvoor het in de distributieovereenkomst vastgelegde recht op alleenverkoop geldt. De eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard van de distributieovereenkomst brengen daarom mee dat de verbintenis die aan de genoemde vorderingen ten grondslag wordt gelegd, namelijk gestanddoening van de distributieovereenkomst, naar Nederlands recht in Nederland moet worden uitgevoerd. Dit betekent dat ingevolge artikel 5 lid 1 sub a EEX-Verordening de Nederlandse rechter ter zake rechtsmacht heeft.
5.12
[appellante] heeft voorts levering van de door haar bij [geïntimeerde] bestelde en bevestigde pompen gevraagd. Het hof is van oordeel dat aan deze vordering ten grondslag ligt de uit de afzonderlijke koopovereenkomsten voor de betreffende pompen voortvloeiende verplichting tot levering van die pompen. In artikel 5 lid 1 sub b EEX-Verordening is voor koop van roerende (lichamelijke) zaken bepaald dat, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering is de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden. De vraag waar de zaken volgens de overeenkomst moeten worden geleverd of geleverd moeten worden dient te worden beantwoord aan de hand van het recht van het land dat toepasselijk is op de betreffende koopovereenkomsten.
5.13
Nu de koop gesloten is tussen partijen die ten tijde van de sluiting van de koop gevestigd waren in landen waarin het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken, Wenen, 11 april 1980 (hierna:
Weens Koopverdrag) van kracht was, is op grond van artikel 1 lid 1 onder a
Weens Koopverdrag dit Koopverdrag op de koopovereenkomsten tussen [appellante] en [geïntimeerde] van toepassing.
5.14
In artikel 30 Weens Koopverdrag is bepaald dat de verkoper de zaken moet afleveren, zo nodig de documenten afgeven en de eigendom van de zaken overdragen, een en ander volgens de bepalingen van de overeenkomst en van het Verdrag. Tussen partijen is niet in geschil dat de bestelde goederen in de praktijk steeds bij [appellante] werden afgeleverd. Op basis van deze stilzwijgende afspraak is [geïntimeerde] gehouden de bestelde goederen af te leveren bij [appellante], in Nederland. Het hof oordeelt daarom dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 lid 1 sub b EEX-Verordening bevoegd is van de vordering van
tot uitvoering van de door [geïntimeerde] bevestigde orders kennis te nemen.
Spoedeisend belang
5.15
[appellante] heeft haar, door [geïntimeerde] betwiste, spoedeisend belang bij haar vorderingen aldus onderbouwd dat zij onder druk staat van tijdige levering van pompen op grond van de door haar klanten geplaatste orders en de met haar klanten gemaakte afspraken. Daarnaast bestaat haar spoedeisend belang volgens haar eruit dat zij haar eventuele schade als gevolg van de niet nakoming van [geïntimeerde] zoveel mogelijk wil beperken.
5.16
Het hof overweegt dat de vraag of [appellante] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak in hoger beroep. [geïntimeerde] heeft onvoldoende onderbouwd betwist dat tegenover hetgeen [appellante] bij [geïntimeerde] heeft besteld steeds bestellingen staan van eindafnemers en dat [appellante] leveringsproblemen met haar klanten heeft of krijgt. Het hof acht het door [appellante] gestelde spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorzieningen, als onvoldoende bestreden, voldoende aannemelijk geworden.
5.17
Uit het vorenstaande volgt dat het hof bevoegd is om van al de door [appellante] ingestelde vorderingen kennis te nemen en dat Nederlands recht op die vorderingen van toepassing is.
De bestelde en bevestigde goederen
5.18
Grief 1richt zich tegen de afwijzing van de vordering om [geïntimeerde] te gebieden de geplaatste en door [geïntimeerde] bevestigde orders uit te voeren, tegen een korting op de inkoopprijs.
5.19
Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] de door haar aan [appellante] bevestigde orders dient uit te voeren.
5.2
[appellante] heeft in hoger beroep niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke van de bevestigde orders op dit moment nog door [geïntimeerde] dienen te worden uitgevoerd. De door [appellante] gevorderde veroordeling van [geïntimeerde] tot uitvoering van de niet nader omschreven bestelde en bevestigde orders acht het hof te onvoldoende bepaald om deze te kunnen toewijzen.
5.21
Daar komt bij dat [X] ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep (wederom) namens [geïntimeerde] heeft toegezegd de door [geïntimeerde] aan [appellante] bevestigde orders nauwgezet te zullen uitvoeren. [appellante] heeft in het licht daarvan eveneens onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij thans belang heeft bij een veroordeling tot uitvoering van die orders op straffe van een dwangsom.
5.22
De grief faalt.
De bestelde en niet bevestigde goederen
5.23
Grief 2klaagt over de afwijzing van de vordering om [geïntimeerde] te veroordelen tot uitvoering van de geplaatste en niet bevestigde orders binnen vier weken na dit arrest. Volgens de grief is deze vordering van [appellante] ten onrechte afgewezen op de grond dat de gemiddelde levertijd van vier weken niet aannemelijk is gemaakt. [appellante] heeft verder aangevoerd dat [geïntimeerde] op grond van de distributieovereenkomst verplicht is de bij haar geplaatste orders na te komen.
5.24
[geïntimeerde] heeft de door [appellante] gestelde levertijd betwist. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] in de laatste kwartalen van 2014 veel meer orders geplaatst dan in de voorafgaande jaren en wil [appellante] zo feitelijk de distributieovereenkomst verlengen tot ver in 2015. [geïntimeerde] is van mening dat van haar niet kan worden verwacht dat zij maanden na het einde van de distributieovereenkomst nog doorgaat [appellante] te beleveren.
5.25
Het hof overweegt als volgt.
5.26
Bij het vaststellen van de rechten en verplichtingen van partijen in de periode tussen de opzegging en de dag waartegen is opgezegd, moeten alle relevante omstandigheden in aanmerking worden genomen en niet slechts de inhoud, het tijdbeslag en hetgeen gebruikelijk is in de handelsrelatie tussen partijen (vergelijk Hoge Raad 29 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2657).
5.27
Niet weersproken is dat [appellante] in het najaar van 2014 pompen bij [geïntimeerde] heeft besteld ten behoeve van haar klant [V] en dat [geïntimeerde] aan [appellante] heeft bericht deze orders niet te bevestigen omdat de pompen ver in 2015 zouden moeten worden geleverd.
5.28
Ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep is namens [geïntimeerde] erkend dat zij exact dezelfde orders als die [appellante] ten behoeve van [V] bij haar heeft besteld en die zij niet in behandeling heeft willen nemen, aan [V] heeft geleverd. Het gaat daarbij om acht pompen die nog in 2014 zijn geleverd en om een order van [V] van
4 december 2014 voor tien pompen, die op 2 februari 2015 is uitgevoerd, ofwel binnen een levertijd van acht weken.
5.29
Gelet op het vorenstaande is voldoende aannemelijk geworden dat [geïntimeerde], anders dan zij aan [appellante] heeft bericht, in staat was de door [appellante] ten behoeve van [V] bestelde pompen nog in het jaar 2014 dan wel in het begin van het jaar 2015 te leveren. Dat [geïntimeerde] onvoldoende capaciteit had, zoals zij heeft aangevoerd, om die orders uit te voeren is aldus niet aannemelijk gemaakt. Aldus heeft [geïntimeerde] onvoldoende weersproken dat zij in staat was de ten behoeve van [V] bestelde pompen (nagenoeg) binnen de looptijd van de distributieovereenkomst te leveren.
5.3
Het hof is daarom voorshands van oordeel dat [geïntimeerde] op grond van de distributieovereenkomst gehouden was de door [appellante] ten behoeve van [V] bestelde pompen te leveren. Echter, nu [appellante] haar vordering tot veroordeling tot uitvoering van deze orders ten behoeve van [V] niet nader heeft geconcretiseerd, is (ook) deze vordering onvoldoende bepaald en aldus niet voor toewijzing vatbaar.
5.31
Wat betreft de overige niet bevestigde orders acht het hof in dit kort geding onvoldoende door [appellante] aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde] gehouden is die orders op grond van de distributieovereenkomst uit te voeren.
5.32
[appellante] heeft niet voldoende onderbouwd hoeveel en welke nader omschreven goederen zij in de voorgaande jaren bij [geïntimeerde] heeft besteld, en welke levertijd voor de betreffende goederen tussen partijen gebruikelijk was, noch welke nader omschreven goederen zij thans heeft besteld en binnen welke tijd die goederen normaalgesproken aan haar zouden zijn geleverd.
5.33
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat niet voldoende is weersproken dat
[appellante] in 2014 beduidend meer pompen heeft besteld dan in de jaren daarvoor het geval is geweest.
5.34
De grief faalt.
Verbod tot verkoop en levering aan [V]
5.35
Nu de vorderingen van [appellante] om [geïntimeerde] te veroordelen tot uitvoering van de bevestigde en de niet bevestigde orders niet toewijsbaar zijn, vloeit reeds daaruit voort dat de vordering van [appellante] om [geïntimeerde] te verbieden haar producten aan [V] te verkopen en te leveren voordat alle door [appellante] geplaatste orders zijn geleverd, niet kan worden toegewezen.
5.36
De tegen de afwijzing van die vordering gerichte
grieven 3, 4 en 5falen.
Slotsom
5.37
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.38
Het hof zal [appellante] als de overwegend in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen (3 punten x tarief II ad € 894,-).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 12 januari 2015;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 711,- voor verschotten;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, R.E. Weening en G.T. de Jong en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 april 2015.