ECLI:NL:GHARL:2015:2699

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
21-001323-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door inkomens- of budgetbeheerder van gelden van cliënten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De verdachte, die als inkomens- of budgetbeheerder fungeerde, is beschuldigd van verduistering van geld dat toebehoorde aan zijn cliënten. De tenlastelegging betrof een bedrag van € 43.052,75 dat de verdachte in de periode van 7 oktober 2004 tot en met 26 juni 2009 wederrechtelijk heeft toegeëigend. De verdachte heeft geld van de derdengeldenrekeningen van de stichting, waarvoor hij als beheerder optrad, onttrokken en voor privédoeleinden aangewend. Tijdens de zittingen heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van vier maanden, voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uren geëist. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van 'undue delay' in de procedure, wat heeft geleid tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een werkstraf van 240 uren, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen tot een bedrag van € 500,- per benadeelde partij voor immateriële schade. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001323-13
Uitspraak d.d.: 14 april 2015
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Assen van
13 maart 2012 met parketnummer 19-810234-09 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 maart 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling ter zake het aan verdachte tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen elk worden toegewezen tot € 500,-- euro immateriële schade en telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag, met uitzondering van de benadeelde partij Cornelissen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat met betrekking tot deze benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van €1.641,-- zal worden opgelegd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A. Neophitou, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en zal opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 7 oktober 2004 tot en met 26 juni 2009 te [plaats], althans in Nederland, opzettelijk een geldbedrag van 43.052,75 euro, althans een hoeveelheid geld, dat geheel of ten dele toebehoorde(n) aan cliënten van '[stichting]' in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk geld verdachte onder zich had in zijn hoedanigheid van bewindvoerder en/of inkomensbeheerder en/of (zelfstandig) bestuurslid en/of (volledig) gevolmachtigde van de '[stichting]', in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Door en namens verdachte is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep naar voren gebracht dat er weliswaar gelden zijn overgemaakt door verdachte van de twee derdengeldenrekeningen naar onder andere eigen bankrekeningen of bankrekeningen van derden voor privédoeleinden, maar dat er geen sprake is geweest van wederrechtelijke toe-eigening van die geldbedragen door verdachte. Voor zover verdachte ten laste van deze derdengeldenrekeningen bedragen van cliënten heeft aangewend voor privédoeleinden, zijn deze gelden op een later moment steeds teruggeboekt door verdachte en is er derhalve geen sprake van wederrechtelijke toe-eigening, aldus de verdediging.
Op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht stelt het hof het volgende vast.
Verdachte heeft op 16 augustus 2004 de "[stichting]" opgericht. Naast bewindvoerder treedt verdachte ook als inkomensbeheerder op. Volgens verdachte is de hoofdactiviteit van voornoemde Stichting het beheren van gelden voor zijn cliënten. De Stichting maakt binnen de tenlastegelegde periode gebruik van twee derdengeldenrekeningen. Ten aanzien van het doel van deze derdengeldenrekeningen heeft verdachte verklaard dat hij wist dat de inbreng op deze derdengeldenrekeningen niet bestemd was voor zichzelf of zijn bedrijf, maar enkel en alleen diende voor betalingen ten behoeve van zijn cliënten.
Opzet
Voor beantwoording op de vraag of verdachte zich het tenlastegelegde bedrag van
€ 43.052,75 opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend sluit het hof zich aan bij de bewijsoverweging van de rechtbank zoals opgenomen op pagina vier van het vonnis d.d. 13 maart 2012, inhoudende:
"De enkele vaststelling dat verdachte als beheerder van gelden van zijn cliënten zonder toestemming van deze cliënten verschillende malen deze gelden heeft aangewend voor privédoeleinden, brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat verdachte (aldus) het betreffende geldbedrag zich opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dat verdachte in sommige gevallen op een later tijdstip (privé)geld heeft teruggeboekt naar de derdengeldenrekening, zodat verdachte in zijn visie slechts geld van zijn cliënten (tijdelijk) heeft geleend, maakt dit oordeel niet anders nu ook tijdelijk zich de heerschappij over andermans gelden verschaffen wederrechtelijke toe-eigening oplevert. Verdachte heeft zich derhalve gedurende de tenlastegelegde periode schuldig gemaakt aan verduistering van voornoemd geldbedrag toebehorende aan cliënten van de Stichting. De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat de strafverzwarende omstandigheid van artikel 323 van het Wetboek van Strafrecht niet aan de orde is nu verdachte voor de Stichting (ook) als inkomens- of budgetbeheerder is opgetreden, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte in een hoedanigheid valt onder artikel 323 van het Wetboek van Strafrecht voornoemd geldbedrag heeft verduisterd. In zoverre zal verdachte dan ook worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde."
Het hof voegt hier voor alle duidelijkheid aan toe dat verdachte per saldo minder heeft teruggestort dan hij heeft opgenomen, ook rekening gehouden met de in zijn ogen aan hem toekomende gelden.
Namens verdachte is voorts aangevoerd dat op de derdengeldrekeningen ook wel bedragen zijn gestort door of namens cliënten, die voor hem, verdachte, waren bestemd. Dit verweer brengt het hof niet tot een ander oordeel. Uit het Excel-overzicht van betalingen en stortingen en de achterliggende bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zonder rechtmatige titel en zonder enige administratie bij te houden geld van de rekeningen haalde en daarover beschikte alsof het zijn eigen vermogen was. Verdachte heeft ter terechtzitting ook met zoveel woorden gezegd dat hij dat niet verkeerd vond omdat er óók enig geld bestemd voor hem op die rekeningen werd gestort. Dat kan echter geen geldige titel opleveren om vervolgens als heer en meester voor eigen doel te beschikken over de gelden op de derdenrekeningen van de stichting.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 7 oktober 2004 tot en met 26 juni 2009 te [plaats], opzettelijk een geldbedrag van 43.052,75 euro, toebehorende aan cliënten van '[stichting]', en welk geld verdachte onder zich had anders dan door misdrijf, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
verduistering.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de hoedanigheid van inkomens- of budgetbeheerder gedurende de periode van 7 oktober 2004 tot en met 26 juni 2009 schuldig gemaakt aan verduistering door geld van zijn cliënten te besteden alsof het zijn eigen geld was, zonder dat hij daartoe bevoegd was. Verdachte heeft gelden, toebehorende aan zijn cliënten, onttrokken aan de derdengeldenrekeningen en zich deze wederrechtelijk toegeëigend. Door op deze wijze met het geld van zijn cliënten om te gaan heeft verdachte het vertrouwen van zijn cliënten geschaad en hen financiële schade berokkend. Het hof rekent het verdachte aan dat hij geld heeft verduisterd van een groep mensen die zeer kwetsbaar is, juist op financieel gebied.
Ter zitting van het hof heeft verdachte niet blijk gegeven van inzicht in de strafwaardigheid van zijn handelen.
Het hof neemt in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel van het Justitieel Documentatieregister d.d. 3 maart 2015 niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Vast is komen te staan dat sprake is van - kort gezegd - 'undue delay' in de zin van artikel 6 EVRM. Na het instellen van het hoger beroep op 22 maart 2013 tot aan de uitspraak van het hof zijn ruim twee jaren zijn verstreken. Gelet op de ernst en de omvang van het feit, de omstandigheden waaronder de feiten werden gepleegd en de persoon en houding van verdachte, acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden. Het hof ziet evenwel in het vastgestelde 'undue delay' aanleiding om af te zien hiervan. Het hof zal daarom, overeenkomstig de straf in eerste aanleg en de vordering van de advocaat-generaal, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 240 uren, subsidiair te vervangen door 120 dagen hechtenis aan verdachte opleggen. Het hof ziet in voornoemde strafmodaliteit het 'undue delay' voldoende gecompenseerd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.970,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 500,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen ter zake van bovengenoemd bedrag van € 500,- op de hierna te noemen wijze.
Het hof is van oordeel dat behandeling van het overige deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.995,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van €500,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 24.800,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van €500,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.897,85. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van €500,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële en materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. J.F. Aalders, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Schulte, griffier,
en op 14 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.A.H. Lemaire en mr. J.F. Aalders zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.