ECLI:NL:GHARL:2015:2737
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie in een strafzaak
In deze zaak heeft het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld tegen een mondelinge uitspraak van de meervoudige economische kamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, die op 12 juni 2014 de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaarde in de vervolging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de uitspraak van de rechtbank geen einduitspraak betreft, waartegen hoger beroep kan worden ingesteld. De officier van justitie is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat de uitspraak van de rechtbank niet voldoet aan de vereisten voor een vonnis zoals vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft de zaak onderzocht op de terechtzitting van 2 april 2015 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal stelde dat, ondanks gebreken, de uitspraak als een vonnis moet worden beschouwd. De raadsman van de verdachte, mr. J.B. Boone, betoogde echter dat de uitspraak van de rechtbank als een vonnis moet worden gezien, waartegen hoger beroep openstaat.
Het hof heeft de relevante wetsbepalingen in overweging genomen, waaronder artikel 404 en 406 van het Wetboek van Strafvordering, en heeft geconcludeerd dat de uitspraak van de rechtbank niet voldoet aan de eisen voor een einduitspraak. Het hof benadrukt dat vonnissen van meervoudige strafkamers schriftelijk moeten zijn en dat mondelinge uitspraken alleen zijn toegestaan in specifieke gevallen. De voorzitter van de rechtbank had aangegeven dat er geen schriftelijk vonnis zou volgen, maar dit verandert niets aan de kwalificatie van de uitspraak.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, en de overige standpunten en verweren behoeven geen verdere bespreking. De beslissing is op 16 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.