ECLI:NL:GHARL:2015:2769

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
200.166.556-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten plaatsing van een jeugdige met gedragsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten plaatsing van een jeugdige, aangeduid als [verzoeker]. De zaak betreft een verzoek van [verzoeker] om de beschikking van de kinderrechter van 7 januari 2015 te vernietigen, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten jeugdzorg accommodatie was verleend. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking en de zorgen die al lange tijd over [verzoeker] bestaan, die zijn ontstaan na zijn adoptie op tweejarige leeftijd. Ondanks eerdere behandelingen en plaatsingen in verschillende instellingen, blijft de gedragsproblematiek van [verzoeker] een punt van zorg. De kinderrechter had geoordeeld dat er sprake was van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [verzoeker] ernstig belemmeren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 april 2015 heeft [verzoeker] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij vindt dat de machtiging niet langer noodzakelijk is. Hij heeft positieve ontwikkelingen doorgemaakt, maar het hof oordeelt dat de gronden voor de machtiging nog steeds aanwezig zijn. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker] nog steeds kampt met complexe gedragsproblematiek en dat er recentelijk incidenten zijn geweest die zijn agressieve gedrag aantonen. Het hof concludeert dat de gesloten plaatsing noodzakelijk blijft om te voorkomen dat [verzoeker] zich aan de jeugdhulp onttrekt.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van [verzoeker] en de noodzaak van de gesloten plaatsing voorop stonden. De beslissing van het hof is genomen in het kader van de Jeugdwet, die de voorwaarden voor het verlenen van een machtiging tot gesloten plaatsing regelt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.166.556/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/138109/FJ RK 14-1154)
beschikking van de familiekamer van 16 april 2015
inzake
[verzoeker],
thans verblijvende in Behandelcentrum [A] te [B],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. A.A. Scholtmeijer, kantoorhoudend te Heerenveen,
tegen
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [C],
hierna te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 januari 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 17 maart 2015, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. [verzoeker] verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en te bepalen dat een machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg wordt verleend voor niet langer dan het tijdvak tot 18 april 2015.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 2 april 2015, heeft de GI - in opdracht van de gemeente Súdwest Fryslân - het verzoek in hoger beroep van [verzoeker] bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof is op 24 maart 2015 binnengekomen een journaalbericht van mr. Scholtmeijer van 23 maart 2015 met als bijlage het proces-verbaal d.d. 7 januari 2015.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 7 april 2015 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI zijn verschenen mr. [D] en mevrouw [E]. Als gemachtigde van de gemeente Súdwest Fryslân is verschenen mevrouw [F]. Tevens zijn verschenen de moeder van [verzoeker], mevrouw [de moeder], en zijn begeleidster van [A], mevrouw [G].
Mr. [D] heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.

3.De vaststaande feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1999 in Haïti. Op 2-jarige leeftijd is [verzoeker] geadopteerd door Nederlandse pleegouders. Sinds zijn komst naar Nederland zijn er al zorgen over zijn gedrag en ontwikkeling. Vanwege zijn gedragsproblematiek heeft [verzoeker] al meerdere jaren diverse ambulante behandelingen gekregen en gevolgd.
3.2
In oktober 2013 is [verzoeker] op de crisisinterventie van jeugdhulp Friesland geplaatst en aansluitend op de open behandelgroep van de [A].
3.3
Op 31 mei 2014 is de vader van [verzoeker], na een lang ziekbed, overleden.
3.4
Op 11 juli 2014 is [verzoeker], vanuit een open behandelgroep op de [A], middels een machtiging gesloten jeugdzorg, geplaatst op de [H]. Begin augustus 2014 is hij overgeplaatst naar de gesloten setting van Behandelcentrum [A] te [B].
3.5
De GI heeft op 6 november 2014 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg zoals deze gold tot 1 januari 2015 (hierna: WJZ (oud)). De GI heeft verklaard dat zich hier een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b WJZ (oud) voordoet.
3.6
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 10 november 2014, heeft de GI verzocht ten aanzien van [verzoeker] een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te verlenen voor de duur van zes maanden.
3.7
De moeder heeft ingestemd met opneming en verblijf van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, voor de duur van zes maanden.
3.8
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 7 januari 2015 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [verzoeker] met ingang van 18 januari 2015 uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp voor de periode tot 18 juli 2015.
3.9
Bij beschikking van 18 maart 2015 heeft dit hof aan de Raad voor Rechtsbijstand last gegeven om mr. Scholtmeijer in deze zaak toe te voegen aan [verzoeker].
4.
De motivering van de beslissing
4.1
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 van de per 1 januari 2015 van toepassing zijnde Jeugdwet (hierna: Jw) kan [verzoeker] worden ontvangen in zijn hoger beroep.
4.2
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter (a) jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en (b) de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
4.3
Het hof stelt vast dat is voldaan aan de in artikel 6.1.2 lid 3, 6.1.2 lid 5 en 6.1.10 lid 1 Jw aan het verlenen van een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 1 Jw gestelde formele eisen. Bij de stukken bevindt zich tevens een verklaring van een gedragswetenschapper, gedateerd 23 december 2014, als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 6 Jw.
4.4
[verzoeker] kan zich met de machtiging tot uithuisplaatsing in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp niet verenigen voor wat betreft de duur van de machtiging. Hij is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 januari 2015. Hij is van mening dat zijn problematiek niet zodanig ernstig is dat dit een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg rechtvaardigt langer dan 18 april 2015. [verzoeker] vindt dat het beter met hem gaat. [verzoeker] erkent zijn agressieproblematiek, maar stelt dat hij zich thans inzet voor zijn therapie en snel vorderingen maakt. Hij geeft aan dat hij nog steeds boos wordt, maar minder snel en dat hij zich door de hulpverleners vaker en beter laat aanspreken. De therapieën die hij volgt vindt hij leuk en hij zal er in een open setting mee blijven doorgaan. Ook op school gaat het beter; hij mag sinds deze week weer het volledige programma volgen. [verzoeker] vindt dat hij nog steeds wordt afgerekend op zijn slechte periode uit het verleden. Er wordt volgens hem door jeugdzorg te weinig gekeken naar de dingen die hij goed doet. Volgens [verzoeker] is de machtiging voor gesloten jeugdhulp niet meer noodzakelijk. Desgevraagd heeft [verzoeker] aangegeven er nog niet over te hebben nagedacht hoe het verder zou moeten als de beschikking inderdaad vernietigd zou worden. Het liefst zou hij op een open groep, een leefgroep worden geplaatst. De in de stukken en ter zitting genoemde mogelijke toekomstige plaatsing bij [I] lijkt hem ook wel wat. In ieder geval wil [verzoeker] weg bij [A]. Daar is hij klaar mee.
4.5
De GI heeft de visie van [verzoeker] gemotiveerd bestreden en stelt dat de gronden voor de door de rechtbank verleende machtiging nog steeds aanwezig zijn.
4.6
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan [verzoeker] aanvoert, de gronden voor opneming en verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp nog steeds aanwezig zijn.
kampt met een zeer complexe gedragsproblematiek, waarvoor al vele jaren hulpverlening is ingezet. Deze hulpverlening is ontoereikend gebleken. Sinds 11 juli 2014 verblijft [verzoeker] in een gesloten setting. Bij beschikking van 7 januari 2015 heeft de kinderrechter terecht geoordeeld dat bij [verzoeker] (nog steeds) sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [verzoeker] zich aan de jeugdhulp die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Het hof volgt [verzoeker] niet voor zover hij stelt dat hij in de afgelopen periode dusdanig positieve vorderingen heeft gemaakt dat die maken dat moet worden geconcludeerd dat een gesloten plaatsing niet langer noodzakelijk is.
4.7
Zoals uit de stukken blijkt en ook ter zitting is bevestigd door alle betrokkenen, heeft [verzoeker] gedurende de afgelopen periode kleine stapjes in positieve zin gemaakt. Hij lijkt meer stuurbaar te zijn en werkt mee aan de geboden therapieën, beeldende therapie/MASTR protocol, gestart op 26 november 2014, en Agressie Regulatie therapie (ART), gestart op 21 januari 2015, maar deze kleine stapjes zijn nog niet voldoende.
Verder is gebleken dat er zich zeer recent ondanks de intensieve hulpverlening nog een aantal incidenten heeft voorgedaan, waarbij [verzoeker] agressief gedrag heeft laten zien.
Zo is hij op 14 januari 2015 verbaal agressief tegen pedagogisch medewerkers geweest, waarbij materiaal -een deur en het glas van een andere deur- is vernield en waarbij collega's fysiek moesten ingrijpen, en is er op 15 februari 2015 een escalatie geweest, met een groepsgenoot, waarbij een deel van het verblijf onder water is gezet en waarbij een deur is geforceerd. Verder was hij in maart en ook nog begin april 2015 buitenproportioneel agressief op school en in de groep, waarbij onder meer sprake was van vechten met en bijten van medewerkers.
4.8
Daarbij komt dat onduidelijk is hoe de toekomst van [verzoeker] er uit ziet. Vast staat dat [verzoeker] na zijn verblijf op behandelcentrum [A] vanwege zijn problematiek niet meer thuis zal kunnen wonen. Er wordt gezocht naar een nog nader te bepalen vervolgbehandelgroep, een groep waarbinnen [verzoeker] de duidelijkheid en structuur krijgt aangeboden die hij nodig heeft in verband met zijn IQ en gedragsproblematiek. In dit kader is [verzoeker] eind februari aangemeld bij [I]. Op 20 april 2015 staat de volgende behandelplan-bespreking van [verzoeker] gepland, waarbij naar de voortgang van deze aanmelding wordt gekeken en eventuele andere opties zullen worden besproken en onderzocht, mocht [verzoeker] niet bij [I] aangenomen worden.
4.9
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 januari 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, voorzitter, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. A.W. Jongbloed, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 16 april 2015 in bijzijn van de griffier.