ECLI:NL:GHARL:2015:2777

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
200.142.147-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken in een complexe echtscheiding met psychologische problematiek bij de kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 april 2015, gaat het om de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen ouders na een echtscheiding. De man en de vrouw, beiden betrokken bij een destructieve samenwerking, hebben twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die beide kampen met ernstige psychologische problemen, waaronder depressie en een doodswens. Het hof heeft eerder tussenbeschikkingen gegeven en deskundigenonderzoeken gelast om de situatie van de kinderen te beoordelen. De deskundige heeft geadviseerd dat beide kinderen bij de man moeten verblijven, gezien zijn betere aansluiting bij hun opvoedingsbehoeften en de noodzaak voor emotionele nabijheid en ondersteuning. Het hof heeft de ouders aangespoord om hun destructieve communicatiepatronen te doorbreken en heeft de behandeling van de zaak aangehouden om de voortgang van de benodigde hulpverlening te monitoren. De ouders zijn verplicht om samen te werken aan de hulpverlening voor hun kinderen, waarbij de GI (Samen Veilig Flevoland) betrokken is. De beslissing over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling wordt uitgesteld tot oktober 2015, om de effectiviteit van de hulpverlening te kunnen evalueren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.142.147/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland C/07/202289/FL RK 12-1820
(voorlopige voorzieningen) en C/07/ 201157/FL RK 12-1582 (echtscheiding))
beschikking van de familiekamer van 16 april 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat voorheen mr. M.H. Adema, kantoorhoudend te Amsterdam,
thans: mr. M.S.J. Supičić, eveneens kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [A],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.H.H. Nauta, kantoorhoudend te Lelystad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling: Samen Veilig Flevoland,
kantoorhoudend te [A],
voorheen genaamd: Bureau Jeugdzorg Flevoland,
verder te noemen: de GI.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 5 augustus 2014 en 16 oktober 2014 tussenbeschikkingen gegeven, naar de inhoud waarvan wordt verwezen.
1.2
Na de tussenbeschikking van 16 oktober 2014 zijn ter griffie van het hof binnengekomen:
- op 4 februari 2015 het door drs. [E] opgemaakte forensisch psychologisch onderzoeksrapport betreffende [de minderjarige1], geboren [in] 2002 (hierna: [de minderjarige1]);
- op 4 februari 2015 het door drs. [E] opgemaakte forensisch psychologisch onderzoeksrapport betreffende de minderjarige [de minderjarige2], geboren [in] 2005 (hierna: [de minderjarige2]);
- op 5 februari 2015 een faxbericht van de advocaat van de man.
1.3
[de minderjarige1] is op 19 maart 2015, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, gehoord door een raadsheer-commissaris.
1.4
Ter zitting van 19 maart 2015 is de zaak opnieuw behandeld. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De man werd tevens bijgestaan door de heer [B], beëdigd tolk in de Duitse taal (wbtv-nummer: [000]). Namens de GI is verschenen de heer [C] (de gezinsvoogd). Namens de raad is, in het kader van zijn adviserende taak, verschenen mevrouw [D].

2.De verdere beoordeling

2.1
In de beschikking van 16 oktober 2014 heeft het hof een deskundigenonderzoek gelast en tot deskundige benoemd mevrouw [E], GZ psycholoog. Aan haar is verzocht om onderzoek te verrichten en in dat kader advies ten aanzien van zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] uit te brengen over de volgende vragen, bij de beantwoording van welke vragen aandacht diende te worden besteed aan de bevindingen van de kindercoach:
I. Hoe kan de psychologische, sociale- en emotionele ontwikkeling en het functioneren
van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] worden beschreven en wat zijn de eventuele aandachtspunten?
II. Indien blijkt dat er sprake is van een verstoorde ontwikkeling op een of meer ontwikkelingsgebieden, wat kan hiervan de oorzaak zijn?
III. Hoe is de relatie van de kinderen met de man en de vrouw en wat is de invloed van deze relaties?
IV. Is specifieke hulpverlening aangewezen voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en zo ja, welke?
V. Zijn er (contra-)indicaties voor verzorging en opvoeding van de kinderen in de thuissituatie bij de vrouw, dan wel de man?
VI. Welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2]?
VII. Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen?
VIII. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en/of bij eventueel te nemen beslissingen?
Ten aanzien van [de minderjarige1]
2.2
Uit het forensisch psychologisch onderzoek van [de minderjarige1] komt naar voren dat de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige1] ernstig wordt bedreigd door de voortdurende strijd tussen de ouders. [de minderjarige1] heeft een depressie ontwikkeld en is bijna altijd verdrietig. Zij probeert dit te verhullen en leeft in twee werelden. Uiterlijk past ze zich aan naar de behoeften en wensen van anderen, innerlijk is ze een emotioneel jong meisje dat onvoldoende identiteit, eigenheid en autonomie heeft ontwikkeld. [de minderjarige1] is verantwoordelijk voor de communicatie tussen de ouders en het voorkomen van escalaties. De voortdurende strijd tussen de ouders belemmert een gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling, waarbinnen [de minderjarige1] toekomt aan haar eigen ontwikkelingsvragen.
Sociaal-emotioneel is [de minderjarige1] onvoldoende voorbereid op het verlaten van de lagere school. Ze heeft een achterstand ontwikkeld, waardoor er een risico is op verergering van haar depressie. De deskundige is van mening dat [de minderjarige1] behandeling nodig heeft voor haar depressie en voor het ontwikkelen van een eigen identiteit. De ouders moeten bij deze behandeling worden betrokken, individueel of gezamenlijk.
De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1]
2.3
De deskundige adviseert om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de man te bepalen. [de minderjarige1] heeft emotionele betrokkenheid, veiligheid en geborgenheid nodig, waarbij ze wordt gestimuleerd haar eigen mening te vormen en hulpvragen te stellen. Dat vraagt om een aanwezige ouder die haar problematiek herkent en in staat is emotionele nabijheid te bieden. De man sluit volgens de deskundige beter aan bij de actuele specifieke opvoedingsvragen van [de minderjarige1]. Hij is meer beschikbaar, sluit beter aan bij de depressieklachten van [de minderjarige1] en biedt meer nabijheid en betrokkenheid bij de activiteiten en wensen van [de minderjarige1]. De man stimuleert [de minderjarige1] om haar verdriet uit te spreken bij anderen en stimuleert haar in sport en vriendschappen rond de sport.
De zorgregeling ten aanzien van [de minderjarige1]
2.4
De deskundige adviseert om de huidige zorgregeling in stand te laten, maar acht, gezien de problematiek van [de minderjarige1] en de opvoedmogelijkheden van de man, een extra dag bij de man wenselijk.
Ten aanzien van [de minderjarige2]
2.5
Uit het forensisch psychologisch onderzoek van [de minderjarige2] komt naar voren dat [de minderjarige2] een achterstand van ongeveer drie jaar heeft in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. [de minderjarige2] heeft een doodswens, is depressief en angstig en mist de aansluiting bij zijn leeftijdsgenoten. De voortdurende strijd tussen de ouders belemmert een gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige2]. Hij heeft bijna dagelijks last van nachtmerries, durft niet alleen te zijn en is sterk afhankelijk van de veiligheid die volwassenen hem bieden. [de minderjarige2] heeft onvoldoende vertrouwen ontwikkeld in zichzelf en anderen, waardoor hij zich nergens basaal veilig voelt. Volgens de deskundige zit [de minderjarige2] knel in het dilemma dat hij van beide ouders houdt, maar dat dit niet kan bij de ouders. [de minderjarige2] weet niet wie hij is en ervaart onvoldoende bestaansrecht. Hij twijfelt aan de onvoorwaardelijke liefde van beide ouders. Als zij niet tegelijkertijd kunnen bestaan in zijn emotionele leven, weet [de minderjarige2] niet hoe hij kan bestaan. Hij ontwikkelt zich onvoldoende tot een eigen individu en is vooral aan het overleven. De deskundige stelt dat het vijf voor twaalf is er dat er iets moet gebeuren om te voorkomen dat [de minderjarige2] in een diepe depressie raakt of nog ernstiger wordt beschadigd. De deskundige is van mening dat [de minderjarige2] behandeling nodig heeft, waar de ouders bij worden betrokken. De behandeling moet gericht zijn op het verwerken van zijn trauma en het ontwikkelen van een betrouwbare hechtingsrelatie met beide ouders, waarbij [de minderjarige2] leert exploreren en gaat ervaren dat hij zichzelf mag ontdekken. Gedacht kan worden aan een EMDR-behandeling (Eye Movement Desentisation and Reprocessing).
De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2]
2.6
De deskundige adviseert om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij de man te bepalen. [de minderjarige2] is sterk afhankelijk van volwassenen en anderen. Hij kan en durft niet alleen te zijn. [de minderjarige2] heeft een veilige, betrouwbare en aanwezige opvoeder nodig, die in staat is hem te helpen zijn trauma's te verwerken. De specifieke ontwikkelingsvragen van [de minderjarige2] vragen om een responsieve en sensitieve aanpak. De man sluit volgens de deskundige op dit moment beter aan bij de opvoedingsbehoeften van [de minderjarige2]. Hij is meer beschikbaar en sensitief en responsief in zijn opvoedingsstijl. De man is volgens de deskundige aanwezig, heeft oog voor het trauma, de behoeften en gevoelens van [de minderjarige2], en probeert hem zoveel mogelijk veiligheid en geborgenheid te bieden. [de minderjarige2] is volgens de deskundige nog niet toe aan de taakgerichtheid en de zelfredzaamheid die de vrouw beoogt. Hij gaat zich daardoor onveiliger voelen. Volgens de deskundige richt de vrouw zich minder dan de man op de behoefte van [de minderjarige2] en schat zij de ernst van de situatie lager in.
De zorgregeling ten aanzien van [de minderjarige2]
2.7
De deskundige adviseert om de huidige zorgregeling in stand te laten, maar acht, gezien de problematiek van [de minderjarige2] en de opvoedmogelijkheden van de man, een extra dag bij de man wenselijk. Voor de ontwikkeling van [de minderjarige2] kan het volgens de deskundige goed zijn dat hij (op termijn) ook tijd (bijvoorbeeld een middag) alleen doorbrengt met zijn vader en/of moeder.
Ten aanzien van de ouders
2.8
Ten aanzien van de ouders stelt de deskundige dat de manier waarop zij met elkaar communiceren een direct en schadelijk effect heeft op de ontwikkeling van de kinderen. Kunnen ouders hun destructieve patroon niet doorbreken, dan zal de depressie en doodswens van [de minderjarige2] verdiepen. De deskundige ziet individuele behandeling van de ouders als een laatste kans en mogelijkheid om op constructieve wijze gezamenlijk het gezag over de kinderen te dragen en vorm te geven aan het ouderschap. Het direct bij elkaar zetten van de ouders acht de deskundige daarbij niet zinvol. De vrouw heeft ondersteuning nodig om de behoeften van de kinderen te herkennen en daar adequaat op te reageren. Het is belangrijk voor de kinderen dat zij investeert in de emotionele relatie met de kinderen en daardoor een meer aanwezige hechtingspersoon zal zijn. De man heeft ondersteuning nodig om anders om te gaan met verschil van mening of communicatie die anders verloopt dan wat voor hem logisch en respectvol is. Het is belangrijk dat hij reactieve patronen in de communicatie herkent en alternatieve vaardigheden leert en toepast. Ook het hanteren van spanning is voor hem een aandachtspunt. De ouders moeten de positie van elkaar als mede-opvoeder accepteren, waarbij zij leren in het belang van de kinderen een stap terug te doen en waarbij zij bereid zijn een keer een compromis te maken.
Het oordeel van het hof
2.9
Het hof overweegt als volgt. Uit het verhandelde ter zitting en het kindgesprek met [de minderjarige1] is naar voren gekomen dat beide ouders zijn geschrokken van de conclusies uit het deskundigenrapport en dat de onderlinge communicatie (naar aanleiding hiervan) enigszins is verbeterd. Volgens [de minderjarige1] maken de ouders minder ruzie met elkaar en ter zitting is gebleken dat ten aanzien van de schoolkeuze van [de minderjarige1], nadat daarover aanvankelijk onenigheid bestond, in gezamenlijk overleg een keuze is gemaakt waarmee beide partijen zich konden verenigen.
2.1
Dit neemt niet weg dat nog altijd ernstige zorgen bestaan over de door de deskundige bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geconstateerde problematiek, waarvoor zij dringend professionele behandeling nodig hebben. [de minderjarige1] heeft in het kindgesprek ook aangegeven daar behoefte aan te hebben. Tot op heden is deze behandeling echter nog niet gestart. Dit baart het hof zorgen, nu het deskundigenrapport al dateert van 30 januari 2015 en daaruit met name ten aanzien van [de minderjarige2] zeer ernstige zorgen naar voren zijn gekomen.
2.11
Ter zitting is gebleken dat de gezinsvoogd wenst in te steken op behandeling van de kinderen en de ouders bij [F] (hierna ook: [F]). Niet duidelijk is evenwel of [F] de specifieke hulpverlening kan bieden zoals deze in het deskundigenrapport is geadviseerd, waaronder ook de individuele hulpverlening aan de ouders en de kinderen, en op welke termijn deze hulpverlening kan worden opgestart. De gezinsvoogd heeft nog slechts een oriënterend gesprek met [F] gevoerd en [F] heeft nog geen inzage gehad in het deskundigenrapport.
2.12
Partijen verschillen bovendien van mening of [F] de aangewezen instantie is voor de noodzakelijke hulpverlening. De vader stelt dat [F] geen psychiatrische hulpverlening voor de kinderen aanbiedt en hij is van mening dat behandeling dient plaats te vinden bij GGZ [G] in [A]. Nu er volgens het deskundigenrapport bij voortzetting van de situatie tussen de ouders sprake is van kindermishandeling, dienen de ouders het op zeer korte termijn eens te worden over de keuze van de GGZ-aanbieder (ook [F] is een GGZ-aanbieder), anders zal de gezinsvoogd knopen moeten doorhakken.
2.13
Het vorenstaande maakt naar het oordeel van het hof dat het gevaar bestaat dat de hulpverlening aan de kinderen, maar ook de hulpverlening aan de ouders - ondanks de in elk geval tot 19 augustus 2015 bestaande ondertoezichtstelling - ook thans nog niet met voldoende voortvarendheid kan worden opgestart. Dit acht het hof niet in het belang van de kinderen.
2.14
Het hof ziet aanleiding om de definitieve beslissing omtrent de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling aan te houden voor een periode van zes maanden, teneinde ook in zijn beoordeling te kunnen betrekken de wijze waarop partijen in de komende maanden in staat zullen zijn om, in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2], de (ook voor de ouders) benodigde hulpverlening met voortvarendheid op te starten en te aanvaarden, alsmede te bezien wat de (voorlopige) resultaten daarvan zijn. Partijen hebben ter zitting met deze aanhouding ingestemd.
2.15
Het hof zal de behandeling van de zaak, ook ten aanzien van de kinderalimentatie, verwijzen naar een zitting van dit hof in de tweede helft van de maand oktober 2015, met opdracht aan de beide advocaten om binnen drie weken na heden opgave te doen aan de griffier van het hof van hun verhinderdata en die van partijen over de tweede helft van de maand oktober 2015.
2.16
Aan de GI wordt verzocht om tijdig vóór het verstrijken van voormelde termijn aan het hof te rapporteren over de actuele stand van zaken.
2.17
Het hof ziet geen aanleiding om de zorgregeling voor de duur van de aanhouding uit te breiden conform het door de deskundige gegeven advies, zoals door de man ter zitting verzocht. Wel is uiteraard in de komende periode uitbreiding mogelijk in overleg met de ouders en de gezinsvoogd. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat een extra dag bij de vader voor haar geen bezwaar is.
De slotsom
2.18
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als volgt.

3.De beslissing

Het gerechtshof:
alvorens verder te beslissen:
verwijst de behandeling van de zaak naar een zitting van dit hof in de tweede helft van de maand oktober 2015, met opdracht aan de beide advocaten om binnen drie weken na heden opgave te doen aan de griffier van het hof van hun verhinderdata en die van partijen over de tweede helft van de maand oktober 2015;
verzoekt de GI om vóór 1 oktober 2015 aan het hof te rapporteren over de actuele stand van zaken;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. J.G. Idsardi en mr. S. Rezel, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 16 april 2015 in bijzijn van de griffier.