Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
met ingang van 1 oktober 2014 wonende te [woonplaats],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
2 maart 2015;
10 maart 2015.
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikkingen van de rechtbank van 22 mei 2013 en 5 februari 2014 voor zover betrekking hebbend op de bijdrage in het levensonderhoud van [kind 2] te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de bijdrage in het levensonderhoud van [kind 2] alsnog vast te stellen op € 425,- per maand, welk bedrag overeenstemt met de behoefte van [kind 2] met ingang van 5 februari 2014, of op zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als het hof juist acht.
5.De motivering van de beslissing
De bestreden beschikking dateert van 5 februari 2014 en het beroepschrift is bij het hof ingekomen op 6 mei 2014. Nu 5 mei op grond van de Algemene termijnenwet een algemeen erkende feestdag is, wordt de beroepstermijn met een dag verlengd, tot 6 mei (2014). Het beroepschrift is derhalve op tijd ingediend. De vrouw is daarom ontvankelijk in haar hoger beroep.
De man heeft in eerste aanleg gesteld dat aan de hand van de privé-opnames van partijen gedurende het laatste jaar van hun samenwoning ad € 3.000,- netto per maand de behoefte van [kind 2] volgens de normen van het Nibud kan worden vastgesteld op € 317,50 per maand. In hoger beroep heeft de advocaat van de man de behoefte van [kind 2] nader gesteld op
Met ingang van 1 maart 2015 (meerderjarigheid [kind 2]) vervalt het kindgebonden budget voor [kind 2]. Met ingang van 1 maart 2015 heeft [kind 2] dan ook behoefte aan een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie van de man van (geïndexeerd) € 380,-per maand.
De vrouw heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat zij een inkomen uit arbeid heeft van ongeveer € 1.000,- netto per maand en dat zij een aanvullende bijstandsuitkering ontvangt. Op grond daarvan is het hof van oordeel dat de vrouw, anders dan zij al doet nu [kind 2] bij haar woont, niet in staat moet worden geacht bij te dragen in de behoefte van [kind 2].
De man en de vrouw hadden tijdens het huwelijk een vennootschap onder firma [A] waarin zij een tankstation te [plaats 2] exploiteerden. Daarnaast exploiteerde de man tankstation [plaats 3] in een eenmanszaak. De exploitatie van tankstation [plaats 2] is in 2011 gestaakt en van tankstation [plaats 3] in 2012. De man is na de bedrijfsbeëindiging op 23 augustus 2012 naar Spanje vertrokken om daar met zijn partner een bed&breakfast te starten. De man en zijn partner hebben tot 1 oktober 2013 de bed&breakfast gerund. Vervolgens hebben de man en zijn partner van 1 oktober 2013 tot 1 oktober 2014 in Spanje een hotel, [B], geëxploiteerd. Sinds 1 oktober 2014 verblijven de man en zijn partner weer in Nederland. De man stelt dat hij thans geen inkomsten heeft.
Gebleken is dat de draagkracht van de man niet met enige nauwkeurigheid is vast te stellen. De man heeft geen jaarstukken van hotel [B] overgelegd, maar enkel in het Spaans opgestelde stukken. Deze stukken zijn als draagkrachtbepalend door de vrouw bestreden. Daarop is verder geen aannemelijke verklaring of toelichting op de stukken zijdens de man gekomen. De advocaat van de man heeft ter mondelinge behandeling enkel verklaard dat het een overzicht betreft van inkomsten en uitgaven en dat hieruit blijkt dat er over meerdere maanden een verlies is geleden. Het hof heeft ook met die verklaring niet kunnen vaststellen om welke inkomsten en uitgaven het gaat en wat de juiste balans- of winst&verliessituatie was.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn inkomsten, lasten en vermogenspositie. De man is ter mondelinge behandeling in hoger beroep niet persoonlijk verschenen - zonder dat van een geldige verhindering is gebleken - om een verklaring te geven en om vragen van de zijde van het hof te kunnen beantwoorden en het hof is van oordeel dat mede in dit verband de bestaande onduidelijkheid over de draagkracht van de man voor zijn rekening en risico moet komen.