ECLI:NL:GHARL:2015:3354

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
200.158.065
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht voormalige echtelijke woning en belangenafweging bij echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de echtscheiding tussen een man en een vrouw centraal, evenals de toewijzing van het huurrecht van de voormalige echtelijke woning. De vrouw, die Oekraïense is, heeft zich in 2009 in Nederland gevestigd en is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 24 juli 2014, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en het huurrecht van de woning aan de man werd toegekend. De vrouw heeft twee grieven ingediend: één betreft het huurrecht van de woning en de andere betreft de echtscheiding zelf.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 maart 2015 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw werd ook bijgestaan door een tolk. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Het toepasselijke recht is Nederlands recht, wat door beide partijen niet is betwist.

De rechtbank had geoordeeld dat de vrouw geen zelfstandige verblijfsvergunning had en dat er risico bestond dat zij na de echtscheiding geen recht zou hebben op bijstandsuitkering. Dit leidde tot de toewijzing van het huurrecht aan de man. Echter, het hof heeft geconstateerd dat de omstandigheden zijn gewijzigd; de vrouw heeft haar inburgeringsexamen gehaald en een zelfstandige verblijfsvergunning gekregen. Desondanks heeft het hof, na belangenafweging, geoordeeld dat het belang van de man bij het behoud van de woning zwaarder weegt dan dat van de vrouw. De man heeft een sterkere emotionele en sociale binding met de woning en de omgeving dan de vrouw, die pas later in Nederland is komen wonen.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen. De beslissing is genomen door de rechters I.A. Vermeulen, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en H. van Lokven-van der Meer tijdens de openbare zitting op 28 april 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.158.065/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/356090/ FL RK 13-2564)
beschikking van de familiekamer van 28 april 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R. Zwiers, kantoorhoudend te Almere,
tegen
[verweerder],
wonende te [A],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D.H. Sloof, kantoorhoudend te Lelystad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 24 juli 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 22 oktober 2014;
- het verweerschrift;
- het journaalbericht van mr. Zwiers van 14 januari 2015 met bijlagen, ingekomen op 19 januari 2015;
- het journaalbericht van mr. Sloof van 13 februari 2015 met bijlagen, ingekomen op 16 februari 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 maart 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw werd tevens bijgestaan door mevrouw [B], tolk in de Russische taal (Wbtv nummer [0000]).

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 2006 getrouwd in Oekraïne. De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw de Oekraïense. De vrouw heeft zich op 9 januari 2009 (officieel) in Nederland gevestigd. Zij is toen bij de man ingetrokken op het adres [a-straat] te [A] (hierna: de woning). Dit betreft een huurwoning.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de echtscheiding en het huurrecht van de woning. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het huurrecht van de woning vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk aan de man toegekend.
4.2
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
24 juli 2014. De eerste ziet op het huurrecht van de woning en de tweede op de echtscheiding.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht
5.1
Ingevolge artikel 3 lid 1 onder a van de Verordening Brussel II bis heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in deze kwestie, nu de man en de vrouw hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
Toepasselijk recht
5.2
De rechtbank heeft geconstateerd dat het Nederlands recht van toepassing is op het echtscheidingsverzoek en de nevenverzoeken. Aangezien geen van partijen hiertegen een grief heeft gericht, is het hof aan dit oordeel gebonden.
De echtscheiding
5.3
Op grond van artikel 1:151 BW wordt echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam ontwricht is. Duurzame ontwrichting is een toestand waarin de samenleving ondraaglijk is geworden en geen uitzicht op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen bestaat.
5.4
De vrouw heeft de duurzame ontwrichting van het huwelijk van partijen niet ontkend, zodat deze toestand tussen partijen vaststaat. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot echtscheiding, hetgeen de vrouw in eerste aanleg overigens ook zelf had verzocht, terecht toegewezen.
Het huurrecht
5.5
Partijen verschillen van mening over de vraag aan wie van hen het huurrecht van de (voormalige) echtelijke woning dient toe te komen.
5.6
Ingevolge artikel 7:266 lid 5 BW kan de rechter in geval van echtscheiding op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn.
5.7
Het hof overweegt dat het toekennen van het huurrecht van de (voormalige) echtelijke woning aankomt op een afweging van de belangen van ieder van partijen. Het hof stelt vast dat beide partijen belang hebben bij het huurrecht van de woning, aangezien geen van beiden over alternatieve woonruimte beschikt. De man heeft zijn stelling dat de vrouw een eigen woning heeft in Oekraïne en dat zij in dat land nog een uitkering en/of pensioen geniet, in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw, onvoldoende onderbouwd. Aan die stelling wordt daarom voorbij gegaan.
5.8
De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op het feit dat de vrouw geen zelfstandige verblijfsvergunning had en (nog) niet was geslaagd voor haar inburgeringsexamen. Aldus bestond naar het oordeel van de rechtbank het risico dat de vrouw na de echtscheiding geen recht zou hebben op een bijstandsuitkering en Nederland zou moeten verlaten. Daarom heeft de rechtbank het huurrecht van de woning aan de man toegewezen.
5.9
Thans is echter gebleken dat de omstandigheden al waren gewijzigd nadat de zitting in eerste aanleg op 6 mei 2014 had plaatsgevonden en voordat de bestreden beschikking was uitgesproken. De vrouw is namelijk op 26 mei 2014 geslaagd voor haar inburgeringsexamen. Nadat de beschikking van 24 juli 2014 is gegeven heeft de vrouw op 11 september 2014 een zelfstandige verblijfstitel voor bepaalde tijd gekregen. Deze is geldig tot 14 juli 2019.
5.1
Met name deze gewijzigde omstandigheden liggen ten grondslag aan het appel van de vrouw. Ook is zij van mening dat de rechtbank bij het toekennen van het huurrecht van de woning aan de man heeft miskend dat de man geboren en getogen is in Nederland en dat hij, anders dan zij, genoeg familie en opvangmogelijkheden in Nederland heeft.
5.11
Buiten twijfel is dat beide partijen graag in de woning, althans in ieder geval in [A] willen blijven wonen. Niet ter discussie staat dat de wachttijd om in [A] in aanmerking te komen voor een huurwoning al gauw 6 à 7 jaar bedraagt. Dit brengt mee dat degene die thans niet het huurrecht van de woning krijgt toegewezen buiten [A] woonruimte zal dienen te zoeken.
5.12
Hoewel het hof zeker oog heeft gehad voor de ten opzichte van de man zwakkere positie van de vrouw in Nederland, is het na afweging van alle betrokken belangen van oordeel dat het belang van de man bij behoud van de(ze) woning in [A] zwaarder weegt dan het belang van de vrouw daarbij. Voor dit oordeel zijn in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden doorslaggevend geweest.
5.13
Allereerst woont de man al 33 jaar in [A] en de vrouw nog maar 6 jaar.
Daarbij komt dat de man de woning in september 2008 als eerste heeft betrokken. De vrouw verbleef toen nog in Oekraïne. De man en zijn zoon hebben de feitelijke verhuizing voor hun rekening genomen. Eerst eind december 2008 is de vrouw bij de man ingetrokken.
Bovendien is de woning destijds aan de man toegewezen in het kader van een woningruil. De man heeft daartoe zijn vorige woning in [A], waar hij jarenlang met zijn in 1998 overleden echtgenote heeft gewoond, beschikbaar gesteld. De emotionele binding van de man met [A] is extra speciaal, omdat zijn overleden echtgenote daar begraven ligt.
Tot slot heeft de man een sterker sociaal netwerk in [A] dan de vrouw. Zo is hij actief binnen en vicevoorzitter van de Stichting [C]. De vrouw heeft in [A] alleen contact met een nicht en een vriendin. Verder kent zij - naar eigen zeggen - niemand in [A].

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt:

7.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 24 juli 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
mr. H. van Lokven-van der Meer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 april 2015 in bijzijn van de griffier.