Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
bij arrest voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen a quo als door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 24 september 2014 en 14 januari 2015 onder zaak- en rolnummer C/18/145230 / HA ZA 13 -852 tussen geïntimeerde als eiseres in conventie/gedaagde in reconventie en appellante als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie gewezen zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vorderingen in reconventie van appellante zal toewijzen en die van geïntimeerde in conventie zal afwijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties en met bepaling dat geïntimeerde aan appellante dient terug te betalen al hetgeen appellante aan haar uit hoofde van het (eind)vonnis a quo heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van die betaling tot en met de dag der terugbetaling.
3.Beoordeling
.De proceskosten tussen partijen zijn aldus gecompenseerd, dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
25 juni 2014 gehouden comparitie na antwoord in eerste aanleg doch voor het tussenvonnis van 24 september 2014 - in totaal 46,58 ton verkocht aan een derde tegen een prijs van € 95,- per ton, hetgeen haar € 4.425,10 heeft opgeleverd. Deze hoeveelheid PET-flessen kan volgens [geïntimeerde] maximaal de waarde van de tussen partijen overeengekomen prijs van € 285,- per ton (de prijs van € 315,- exclusief transportkosten € 30,-) zijnde € 13.275,50 vertegenwoordigen. [geïntimeerde] heeft aan [appellante] toegezegd dat zij het vonnis van
14 januari 2015 niet ten uitvoer zal leggen ten aanzien van het deelgeschil van de PET-flessen, wat volgens haar correspondeert met een bedrag van € 33.000,- (€ 39.950,50 -/-
€ 7.125,- zijnde de waarde van de nog bij [geïntimeerde] aanwezige PET-flessen). Aldus heeft [appellante] volgens haar geen redelijk belang bij haar vordering tot schorsing van de executie, voor zover dit ziet op het totaalbedrag van € 70.402,76 waartoe [appellante] per saldo is veroordeeld minus € 33.000,- ofwel op € 37.402,76.
dinsdag 30 juni 2015voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde].
19 mei 2015.