ECLI:NL:GHARL:2015:3621

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
200.165.601
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen door de vader, met afwijzing van verzoeken omtrent zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen van de vader en moeder. De vader, wonende in België, had verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van zijn kinderen, die onder toezicht stonden van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering. De moeder, die de kinderen sinds 23 november 2014 weer thuis had, was het niet eens met de verzoeken van de vader en had een tegenverzoek ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet-ontvankelijk zijn in hun verzoeken met betrekking tot de zorgregeling, omdat deze niet ter beoordeling voorlag in het hoger beroep. Het hof heeft de afwijzing van de kinderrechter in eerste aanleg bevestigd, waarbij de verzoeken tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zijn afgewezen. Het hof oordeelde dat de vader instemde met de afwijzing van de verlenging, aangezien hij aangaf dat het het beste was dat de kinderen bij de moeder verbleven, mits hij regelmatig contact met hen kon hebben. De beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd en uitvoerbaar verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.165.601
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, 262129)
beschikking van de familiekamer van 21 mei 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] (België),
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Oparyk te Leerdam,
en
Stichting Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering,
mede kantoorhoudende te Zutphen,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Skála te Haren.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, verder: de kinderrechter, van 22 mei 2014, 18 juni 2014 en 21 november 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 19 februari 2015;
- een brief van mr. Oparyk met bijlagen op 6 maart 2015, ingekomen op 9 maart 2015;
- het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de
moeder, ingekomen op 20 maart 2015;
- het verweerschrift in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, tevens aanvulling op het
beroepschrift, ingekomen op 7 april 2015.
2.2
De hierna te noemen minderjarigen [kind 1] en [kind 2] zijn op 7 april 2015 verschenen, en zijn buiten aanwezigheid van de ouders en overige belanghebbenden door het hof gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 april 2015 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [A] verschenen. Namens de gecertificeerde instelling is verschenen [B].

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder zijn op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] geboren [kind 2] en [kind 1]. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 1 november 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Arnhem de kinderen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling, destijds de stichting, welke termijn laatstelijk is verlengd bij beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 22 mei 2014 tot 23 mei 2015.
3.3
De stichting heeft op 8 april 2014 twee indicatiebesluiten genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder: WJZ).
3.4
Bij beschikking van 4 april 2012 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs, welke machtiging telkens is verlengd tot 23 mei 2014. Bij beschikking van 22 mei 2014 heeft de kinderrechter de termijn van die machtiging verlengd tot uiterlijk 23 november 2014, het verzoek tot verlenging van de termijn voor het overige aangehouden tot 19 november 2014 en de stichting en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om aanvullende vragen over te leggen (voor de te benoemen deskundige) tot uiterlijk 6 juni 2014.
3.5
Bij beschikking van 18 juni 2014 heeft de kinderrechter drs. [C], orthopeda-goog/gz-psycholoog, tot deskundige benoemd en haar verzocht zo spoedig mogelijk met haar onderzoek aan te vangen en uiterlijk 15 september 2015 te rapporteren over de in die beschikking genoemde vragen.
3.6
Het deskundigenbericht van drs. [C] van 30 oktober 2014, inhoudende de forensisch psychologische onderzoeken betreffende de vader, de moeder en de kinderen, is bij de rechtbank ingekomen op 3 november 2014.
3.7
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking van 21 november 2014 heeft de kinderrechter de verzoeken tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de resterende periode afgewezen, de beslissing op het verzoek tot vervanging van de gezinsvoogdijinstelling aangehouden, de raad verzocht te adviseren welke gecertificeerde instelling de uitvoering van de ondertoezichtstelling zou kunnen overnemen en partijen en belanghebbenden opgeroepen voor een nadere mondelinge behandeling.
3.8
De kinderen wonen sinds 23 november 2014 weer bij de moeder thuis.
3.9
Bij beschikking van 16 maart 2015 heeft de kinderrechter de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering, mede kantoorhoudende te Zutphen, vervangen door de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden Nederland, gevestigd te Utrecht, in die zin dat de kinderen met ingang van 16 april 2015 onder toezicht staan van deze gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft bij deze beschikking de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn zelfstandig verzoek een regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Per 1 januari 2015 is de Wet tot wijziging van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) in werking getreden. Blijkens artikel 28 van de Overgangswet nieuw BW is het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift in beginsel bepalend voor de toepassing van het sindsdien geldende recht. Nu in de Overgangswet nieuw BW geen afwijkende bepaling is opgenomen over de toepassing van het geldende recht met ingang van 1 januari 2015 ten aanzien van uithuisplaatsingen, anders dan bijvoorbeeld voor de ondertoezichtstelling in artikel 28 Overgangswet het geval is, brengt een redelijke wetsuitleg met zich dat tot 1 januari 2015 de oude bepalingen en vanaf 1 januari 2015 de nieuwe bepalingen gelden.
4.2
Ingevolge het tot 1 januari 2015 geldende artikel 1:261 lid 1 (oud) respectievelijk het sinds 1 januari 2015 geldende artikel 1:265b lid 1 BW kon/kan de kinderrechter de stichting als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Jeugdzorg (WJZ) respectievelijk de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk was/is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:262 lid 1 (oud) respectievelijk artikel 1:265c lid 2 BW kon/kan de kinderrechter op verzoek van de stichting of de raad, respectievelijk op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.3
De vader kan zich met de afwijzing van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen over de periode na 21 november 2014 niet verenigen. Hij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode na 21 november 2014 toe te wijzen, dan wel te bepalen dat aan de terugplaatsing van de kinderen bij de moeder de voorwaarde wordt gesteld dat zij haar medewerking verleent aan de uitvoering van een onbegeleide zorgregeling tussen de vader en de kinderen. De moeder heeft in haar verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel hoger beroep verzocht, primair, de vader niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair het hoger beroep af te wijzen en, in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, aan de vader de omgang met de kinderen te ontzeggen.
De vader heeft in zijn verweerschrift in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep tevens aanvulling op zijn beroepschrift het hof verzocht een regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, verder: de zorgregeling, vast te stellen, zoals in dat verweerschrift vermeld, één en ander op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag, indien de moeder de zorgregeling niet nakomt en, in incidenteel hoger beroep, de moeder daarin niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat verzoek ongegrond te verklaren en het verzoek van de moeder om omgang tussen de kinderen en de vader te ontzeggen, af te wijzen.
4.4
In hoger beroep ligt slechts ter beoordeling voor de afwijzing van het verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de periode na 21 november 2014. In eerste aanleg heeft de gecertificeerde instelling verzocht om verlenging van de termijn van de machtiging uithuisplaatsing en geen verzoek gedaan met betrekking tot een zorgregeling tussen de vader en de kinderen. Dat het onderwerp van de zorgregeling in het kader van de verlenging van de machtiging van de uithuisplaatsing wel tussen partijen in discussie is geweest, maakt dat niet anders. In deze procedure kan noch een partij, noch een belanghebbende dan ook een verzoek doen tot vaststelling of wijziging van de zorgregeling. Zowel de vader als de moeder kan derhalve niet worden ontvangen in hun verzoeken in hoger beroep voor zover deze betrekking hebben op de zorgregeling tussen de vader en de kinderen.
4.5
De vader stelt in grief één -kort gezegd- dat de rechtbank ten onrechte de conclusies van het rapport van de deskundige drs. [C] heeft overgenomen. De vader handhaaft zijn standpunt dat het onderzoek tekortkomingen kent. Het hof is evenals de kinderrechter van oordeel dat de vader de gestelde tekortkomingen van het onderzoek door de deskundige onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof passeert de stelling van de vader dat niet voldaan is aan de wettelijke voorschriften van artikel 198 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering omdat de deskundige hem niet gewezen heeft op de mogelijkheid om opmerkingen te maken en om verzoeken te doen. De deskundige heeft een schriftelijk bericht opgesteld en een concept daarvan toegestuurd aan partijen ter fine van commentaar; hiertoe heeft de deskundige ook de vader in de gelegenheid gesteld en het commentaar van de vader op het deskundigenbericht maakt integraal deel daarvan uit. Bovendien betekent een verzuim als door de vader gesteld -waarvan in de onderhavige zaak naar het oordeel van het hof geen sprake is- niet per definitie dat het deskundigenbericht niet bruikbaar is. De vader heeft geen, althans onvoldoende gronden aangevoerd waarom dat in dit geval anders zou zijn. Grief 1 van de vader faalt.
4.6
Voor wat betreft de afwijzing van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen, onderschrijft het hof het oordeel van de kinderrechter. Het hof betrekt hier nog bij dat de vader tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd heeft verklaard dat hij niet wil dat de kinderen weer terug gaan naar de plaats waar zij in het kader van die machtiging hebben verbleven, maar dat het het beste is dat de kinderen bij de moeder zijn, als hij de kinderen maar regelmatig kan zien. Naar het oordeel van het hof blijkt hier uit dat de vader in wezen instemt met de afwijzing van de verlenging van de machtiging van uithuisplaatsing van de kinderen en terugplaatsing van de kinderen bij de moeder.
4.7
Ten slotte is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader om aan de afwijzing van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen de voorwaarde te stellen dat zij onbegeleid omgang met hem hebben, moet worden afgewezen. De wet kent niet de mogelijkheid om een machtiging (verlenging) uithuisplaatsing onder voorwaarden af te geven: gelet op het bepaalde in artikel 265c lid 1 BW kan de rechter slechts tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing overgaan dan wel deze machtiging weigeren. Anders dan de advocaat van de vader stelt met haar verwijzing naar de zaak ECLI:NL:GHSHE:2012:BW0390, gaat het in de onderhavige zaak niet om een verzoek tot
schorsingvan de werking van de (dus reeds onvoorwaardelijk afgegeven) beschikking, waaraan wel voorwaarden kunnen worden verbonden.
4.8
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking dient te bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst af de (voorwaardelijke) verzoeken van de vader en de moeder voor zover deze betrekking hebben op het al dan niet vaststellen van een zorgregeling tussen de vader en de kinderen;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 21 november 2014 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. T.M. Blankestijn, K.J. Haarhuis en J.W.P. Verheugt, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 21 mei 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.