ECLI:NL:GHARL:2015:3651

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
200.162.579-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek van grootouders tot vaststelling omgangsregeling met minderjarige

In deze zaak hebben de grootouders een verzoek ingediend tot vaststelling van een omgangsregeling met hun kleinkind, [de minderjarige], geboren in 2004. De grootouders zijn in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die hun verzoek om een omgangsregeling had afgewezen. De grootouders willen dat zij [de minderjarige] elke woensdag van school mogen halen en haar in de zomervakantie twee weken mee op vakantie mogen nemen. De rechtbank had echter geoordeeld dat de huidige omgangsregelingen, die de moeder en vader van [de minderjarige] hebben, voldoende zijn en dat er geen noodzaak is voor een vaste omgangsregeling met de grootouders.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 april 2015 is het hof van oordeel dat de grootouders onvoldoende argumenten hebben aangedragen om de eerdere beslissing van de rechtbank te herzien. Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige] momenteel onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI) en dat zij zich positief ontwikkelt in haar pleeggezin. De GI heeft aangegeven dat [de minderjarige] rust nodig heeft om zich aan te passen aan haar nieuwe situatie en dat de huidige omgangsregelingen al belastend zijn voor haar. Het hof heeft geen aanleiding gezien om een nader deskundigenonderzoek te gelasten en is van mening dat de GI het belang van [de minderjarige] voldoende behartigt.

Het hof heeft geconcludeerd dat het vaststellen van een omgangsregeling tussen de grootouders en [de minderjarige] onder de huidige omstandigheden in strijd is met de belangen van [de minderjarige]. De beslissing van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.162.579/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/367053 / FL RK 14-832)
beschikking van de familiekamer van 21 mei 2015
inzake

1.[verzoeker1],

2. [verzoeker2],
beiden wonende te [A],
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de grootouders,
advocaat: mr. M.E. van der Zouw, kantoorhoudend te Haarlem.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de moeder],

wonende te [B],
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E. Huls, kantoorhoudend te Amsterdam,

2. [de vader],

wonende te [C],
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C. Waanders, kantoorhoudend te Zeist,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,

3. de gecertificeerde instelling Samen Veilig Flevoland,

kantoorhoudend te Almere,
hierna te noemen: de GI,
4. [de pleegouders],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 7 oktober 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 6 januari 2015, zijn de grootouders in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De grootouders verzoeken het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, al dan niet onder aanvulling c.q. verbetering van de gronden, te bepalen dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld zoals door hen verzocht in het inleidend verzoekschrift, dan wel een nieuwe beslissing te nemen die het hof in goede justitie in het belang acht van de minderjarige [de minderjarige], geboren [in] 2004 (hierna te noemen: [de minderjarige]).
2.2
De moeder heeft bij journaalbericht van 19 februari 2015, ingekomen ter griffie van het hof op 23 februari 2015, een instemmingsverklaring overgelegd.
2.3
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 19 februari 2015, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de grootouders bestreden.
2.4
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 februari 2015, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de grootouders bestreden.
2.5
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 26 januari 2015 een journaalbericht van 23 januari 2015 van mr. Van der Zouw met bijlagen;
- op 14 april 2015 een brief van 10 april 2015 van mr. Van der Zouw met bijlagen.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 23 april 2015 plaatsgevonden. Verschenen zijn de grootouders, bijgestaan door hun advocaat, de moeder, bijgestaan door haar advocaat en de vader. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [D] en mevrouw [E]. Mr. Waanders en de pleegouders zijn - met bericht - niet verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is - in het kader van zijn adviserende taak -, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen.
Ter zitting heeft mr. Van der Zouw mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotities.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de vader en de moeder is [de minderjarige] geboren. De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] belast.
3.2
[de minderjarige] staat sedert 28 augustus 2012 (voorlopig) onder toezicht van de GI. De termijn van de ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot en met 26 augustus 2015.
3.3
Op 19 september 2013 is [de minderjarige] met spoed uit huis geplaatst. De termijn van de machtiging uithuisplaatsing is sindsdien telkens verlengd. [de minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 15 april 2014, hebben de grootouders verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen [de minderjarige] en hen, waarbij zij [de minderjarige] iedere woensdag van school mogen halen en om 19.00 uur weer terugbrengen bij het pleeggezin en één keer per maand [de minderjarige] bij zich mogen hebben van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school; en voorts dat zij in de zomervakantie twee weken met [de minderjarige] op vakantie mogen en voorts dat [de minderjarige] in de kleine vakanties één dag bij hen is.
3.5
Bij de bestreden beschikking van 7 oktober 2014 heeft de rechtbank het verzoek van de grootouders afgewezen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat (artikel 1:377a BW). Tussen partijen is niet in geschil dat tussen [de minderjarige] en haar grootouders een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
4.2
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de door de grootouders in eerste aanleg aangevoerde stellingen en weren op toereikende gronden heeft verworpen, met welke gronden het hof zich verenigt en die het hof - na eigen onderzoek - tot de zijne maakt. Het hof voegt hieraan het volgende toe.
4.3
Het hof ziet in het onderhavige geval geen aanleiding om - zoals de grootouders hebben verzocht - een nader (deskundigen)onderzoek te gelasten. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten.
4.4
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat op dit moment de volgende contact- en omgangsregelingen dan wel afspraken over de omgang ten aanzien van [de minderjarige] gelden:
De moeder heeft één keer in de twee weken 1,5 uur omgang met [de minderjarige] en één keer in de twee weken belcontact. De omgangsmomenten vinden plaats bij de GI onder begeleiding van de gezinsvoogd of de pleegzorgmedewerkster.
De vader heeft één keer in de twee weken in het weekend omgang met [de minderjarige] en in, anders dan bij beschikking van 1 juli 2013 is bepaald, een deel van de feestdagen en vakanties. Deze omgangsmomenten vinden onbegeleid bij de vader thuis plaats.
Ten aanzien van de grootouders is geen omgangsregeling vastgelegd. Wel is aanvankelijk met de GI afgesproken dat de grootouders één keer per maand meekomen met het omgangsmoment met de moeder. Inmiddels heeft [de minderjarige] eenmaal per maand contact met de grootouders in afwezigheid van de moeder. Ook is afgesproken dat indien de overige familieleden moederszijde aanwezig willen zijn bij het omgangsmoment tussen [de minderjarige] en de moeder, de moeder dit bespreekt met de gezinsvoogd.
De familie van vaderszijde ziet [de minderjarige] zo nu en dan als [de minderjarige] omgang heeft bij haar vader en incidenteel heeft [de minderjarige] - los van haar vader - omgang met oma vaderszijde.
4.5
Voor het hof is vast komen te staan dat [de minderjarige] zich positief ontwikkelt sinds zij uit huis is geplaatst. Zij profiteert van de neutrale plaatsing binnen een pleeggezin. Op 14 maart 2015 is [de minderjarige] in een nieuw, neutraal pleeggezin geplaatst in [B] en met ingang van 30 maart 2015 is zij op een andere school begonnen. De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat [de minderjarige] er problemen mee heeft zich aan te passen aan haar nieuwe situatie en dat zij druk is met al hetgeen om haar heen gebeurt. Hierdoor is er volgens de GI naast de huidige omgangsmomenten vooralsnog geen ruimte voor [de minderjarige] voor bijvoorbeeld het beoefenen van een sport. Ook heeft de GI aangegeven dat de contact- en omgangsregelingen, alsmede de vaste afspraken over de omgang niet zijn uitgebreid, omdat de frequentie van de huidige contactmomenten al belastend is voor [de minderjarige]. Het is voor haar lastig om met zoveel familieleden (familie van het pleeggezin, familie moederszijde en familie vaderszijde) contacten te onderhouden. De vader onderschrijft hetgeen de GI daarover naar voren brengt. Hij heeft aangegeven dat hij om die reden ook niet vasthoudt aan de contactregeling zoals die voor hem bij beschikking is bepaald en waarin (onder meer) is opgenomen dat [de minderjarige] de helft van de vakanties en feestdagen bij hem doorbrengt.
4.6
Het hof onderschrijft het standpunt van de GI dat [de minderjarige] op dit moment rust nodig heeft om te kunnen wennen aan haar nieuwe pleeggezin. Dit klemt temeer nu het ervoor moet worden gehouden dat het perspectief van [de minderjarige] in dit pleeggezin zal liggen zodat het zaak is dat zij zich zo spoedig mogelijk veilig kan hechten in dit gezin. Hechting is een delicaat proces dat rust, stabiliteit en eenduidigheid in de opvoed- en verzorgingsrelatie vereist. Claimende interventies van anderen, hoe goed bedoeld ook, zijn fnuikend voor dit proces en dragen mitsdien niet bij aan een goede ontwikkeling van het kind in kwestie. Het hof is dan ook, evenals de rechtbank, van oordeel dat er op dit moment geen ruimte is om een vaste omgangsregeling tussen de grootouders en [de minderjarige] vast te stellen. Uit de stukken is gebleken dat de grootouders feitelijk (nagenoeg) maandelijks omgang met [de minderjarige] hebben en dat de (on)mogelijkheden van die frequentie bij voortduring onder de aandacht zijn van de GI. Bij de beoordeling van de aard en frequentie van al deze contactmomenten tussen [de minderjarige] en haar familieleden, waaronder die met haar grootouders, dient het belang van [de minderjarige] een eerste overweging te zijn. Het hof heeft geen enkele aanwijzing dat de GI dat belang op onvoldoende wijze behartigt. Het is dan ook in het belang van [de minderjarige] dat de GI de vrijheid houdt om in deze bijzondere situatie de aard en de frequentie van de contactmomenten van [de minderjarige] met haar grootouders te blijven reguleren. Te meer nu er geen enkele aanwijzing aanwezig is dat de GI onvoldoende oog heeft voor het belang van behoud van het contact met haar grootouders. Daarbij komt dat in verband met de bestaande zorgen over [de minderjarige] en de moeder, de huidige omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de moeder beperkt is. Met de GI is het hof dan ook van oordeel dat, zodra de toestand van [de minderjarige] en ook de situatie van de moeder een uitbreiding van omgang met haar (biologische) familie toelaat, daartoe eerst de mogelijkheden van de moeder, respectievelijk de vader dienen te worden verkend alvorens de grootouders (verder) aan bod komen.
4.7
Voor zover de grootouders en/of de moeder hebben aangevoerd dat een netwerkplaatsing, bijvoorbeeld bij de grootouders, nooit onderzocht is, overweegt het hof het volgende. De plaatsing van [de minderjarige] ligt thans niet aan het hof voor. Echter ten overvloede overweegt het hof dat gelet op al hetgeen [de minderjarige] in het verleden heeft meegemaakt, voor haar thans rust, duidelijkheid en stabiliteit noodzakelijk is. Om zich goed te kunnen ontwikkelen, is een neutrale omgeving op dit moment het meest passend voor [de minderjarige]. Gelet op de strijd tussen de ouders, zijn de grootouders, als ouders van de moeder, geen neutrale omgeving voor [de minderjarige]. Daarbij komt dat de grootouders ook ter zitting in hoger beroep nog verwijten hebben gemaakt richting de vader en de GI. Het hof is dan ook van oordeel dat plaatsing van [de minderjarige] bij de grootouders op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] te achten is.
4.8
Gelet op het bovenstaande acht het hof het vaststellen van een omgangsregeling tussen de grootouders en [de minderjarige] onder de huidige omstandigheden in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige].

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 7 oktober 2014.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. I.A. Vermeulen en
mr. W. Foppen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2015 in bijzijn van de griffier.