ECLI:NL:GHARL:2015:3758

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
200.157.039-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en dwangsom in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige kind. In eerste aanleg was de moeder veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling, versterkt met een dwangsom. De moeder ging in hoger beroep, voornamelijk tegen de opgelegde dwangsom. Het hof oordeelde dat er voldoende aanleiding was voor de dwangsom, omdat de moeder eigenmachtig de omgang had stopgezet. De moeder en de vader waren eerder getrouwd en hadden samen een minderjarig kind. De omgangsregeling was vastgelegd in een echtscheidingsconvenant, maar de moeder had deze regeling eenzijdig beperkt en stopgezet. Het hof bevestigde dat een door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling nageleefd dient te worden, tenzij er zwaarwegende omstandigheden zijn die dit in redelijkheid onmogelijk maken. Het hof vond geen dergelijke omstandigheden en bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij de moeder werd veroordeeld tot naleving van de omgangsregeling met een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 5.000,-. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.157.039/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/375803 / KL ZA 14-380)
arrest van de eerste kamer van 26 mei 2015 in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J.A. Neslo, kantoorhoudend te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.B. Streefkerk, kantoorhoudend te Almere

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis van 11 september 2014 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civielrecht, locatie Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 1 oktober 2014 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van voormeld vonnis van 11 september 2014. De conclusie van de appeldagvaarding (met producties), waarin de grieven zijn opgenomen, luidt:
"(...) voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis d.d. 11 september 2014 van de Voorzieningenrechter (...) te vernietigen, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de vordering van de man (
hof: [geïntimeerde]) tot veroordeling van de vrouw (
hof: [appellante]) tot nakoming van de omgangsregeling als vastgesteld bij beschikking d.d. 26 maart 2014 op straffe van een dwangsom ad € 500,- per dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft, wordt afgewezen."
2.2
[appellante] heeft van eis geconcludeerd conform de appeldagvaarding.
2.3
Bij memorie van antwoord (met producties) heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van het hoger beroep en bekrachtiging van het aangevallen vonnis.
2.4
Partijen hebben - na verleend uitstel voor beraad - arrest gevraagd en zij hebben daartoe de stukken overgelegd.
2.5
Bij de beoordeling zal het hof geen acht slaan op de producties die [geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft overgelegd, aangezien [appellante] hierop niet meer heeft kunnen reageren. Evenmin zal het hof acht slaan op de accentuering en opmerking in de kantlijn van het appelexploot in het door [geïntimeerde] in zoverre in strijd met art. 2.7 van het Landelijke procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven overgelegde procesdossier.

3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
De voorzieningenrechter heeft in onderdeel 2 van het vonnis van 11 september 2014 feiten vastgesteld. Hierover bestaat tussen partijen geen geschil. Deze feiten en nadere feiten die (ook) in hoger beroep vast staan, komen - voor zover relevant voor de beoordeling in dit kort geding - op het volgende neer.
3.2
[appellante] en [geïntimeerde] zijn getrouwd geweest. Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] geboren de thans nog minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige]).
3.3
Bij beschikking van 26 maart 2014 heeft de rechtbank Overijssel, team familierecht en jeugdrecht, locatie Zwolle (hierna: de rechtbank) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Van deze beschikking, die op 4 april 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, maakt deel uit de inhoud van het tussen partijen op 3 februari 2014 overeengekomen echtscheidingsconvenant tevens ouderschapsplan (hierna: het convenant). Voor zover in het convenant en hieronder wordt gesproken van een omgangsregeling is daarmee de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bedoeld.
3.4
Op grond van het convenant oefent zowel [geïntimeerde] als [appellante] het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] en is het hoofdverblijf van [minderjarige] bij [appellante]. De in het convenant overeengekomen omgangsregeling houdt onder meer in dat [minderjarige] vanaf 5 augustus 2014 om de week op zaterdag en zondag van 09.00 uur tot 18.30 uur bij [geïntimeerde] zal verblijven en ingaande 4 oktober 2014 om de week het hele weekend van zaterdag 09.00 uur tot zondag 18.30 uur.
3.5
Deze omgangsregeling is conform het convenant uitgevoerd tot 16 augustus 2014. Vanaf deze datum heeft [appellante] de omgang tussen [minderjarige] en [geïntimeerde] eenzijdig beperkt tot één dag in het weekend. Vervolgens heeft zij de omgang stopgezet.
3.6
[appellante] heeft op 2 september 2014 een verzoek ingediend tot (onder meer) wijziging van de omgangsregeling tussen [minderjarige] en [geïntimeerde].
3.7
In eerste aanleg heeft [appellante] in conventie gevorderd dat de omgangsregeling zoals vastgelegd in de beschikking van de rechtbank van 26 maart 2014 wordt stopgezet totdat de rechtbank heeft beslist op het in 3.6 genoemde verzoek.
3.8
In reconventie heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.9
De voorzieningenrechter heeft in het beroepen vonnis van 11 september 2014 de vordering in conventie van [appellante] afgewezen. In reconventie heeft de voorzieningenrechter [appellante] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis veroordeeld tot naleving van de omgangsregeling zoals vastgelegd bij beschikking van de rechtbank van 26 maart 2014 en bepaald dat [appellante] voor iedere dag dat zij in strijd met het voorgaande handelt, aan [geïntimeerde] een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt met een maximum van € 5.000,-.

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1
[appellante] heeft één grief ontwikkeld. De grief komt erop neer dat ten onrechte een dwangsom is verbonden aan de veroordeling van [appellante] tot nakoming van de omgangsregeling.
4.2
Het hof stelt vast dat de conclusie van de appeldagvaarding, namelijk het alsnog geheel afwijzen van de reconventionele vordering van [geïntimeerde], verder strekt dan uit de grief kan worden afgeleid. Het hof leest in deze conclusie derhalve een verholen grief tegen het vonnis van de voorzieningenrechter, inhoudende dat de vordering van [geïntimeerde] tot veroordeling van [appellante] tot nakoming van de omgangsregeling, versterkt met een dwangsom, alsnog dient te worden afgewezen.
4.3
Ten aanzien van de gevorderde veroordeling tot nakoming van de omgangsregeling heeft de voorzieningenrechter - naar 's hofs oordeel terecht - voorop gesteld dat een door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling in beginsel zonder mankeren dient te worden nageleefd. Dat wordt eerst anders, aldus de voorzieningenrechter, indien sprake is van zodanig zwaarwegende omstandigheden die verband houden met de belangen van de minderjarige dat nakoming van de omgangsregeling in redelijkheid niet kan worden gevergd. Het bestaan van dergelijke zwaarwegende omstandigheden is voor de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden, waarbij zij er (onder meer) op heeft gewezen dat het door beide ouders als zorgelijk bestempelde gedrag van [minderjarige] al langere tijd bestond en niet aannemelijk is geworden dat een verband bestaat tussen dat gedrag en de omgang met [geïntimeerde].
4.4
In hetgeen door [appellante] in appel is aangevoerd, vermag het hof in essentie geen andere relevante stellingen of verweren te ontwaren dan die reeds in eerste aanleg zijn aangevoerd en door de voorzieningenrechter gemotiveerd zijn verworpen. In zoverre onderschrijft het hof hetgeen de voorzieningenrechter ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt het die motivering over.
4.5
Ten aanzien van de versterking van de veroordeling tot nakoming van de omgangsregeling met een dwangsom heeft de voorzieningenrechter overwogen dat [appellante] eenzijdig heeft besloten om geen medewerking meer te verlenen aan de omgangsregeling, en dat [appellante] aan een eventuele omgang in de toekomst de voorwaarde verbindt dat die slechts onder begeleiding kan plaatsvinden. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter er onvoldoende van overtuigd geraakt dat [appellante] vrijwillig zal meewerken aan de omgangsregeling.
4.6
[appellante] heeft in appel aangevoerd dat zij zich - in het licht van een spoedige behandeling van haar vordering in kort geding - twee maal niet volledig heeft gehouden aan de omgangsregeling, maar dat het nimmer haar bedoeling was om [minderjarige] bij [geïntimeerde] weg te houden. Het ging [appellante] er voornamelijk om dat [geïntimeerde] zijn medewerking zou verlenen aan hulpverlening voor [minderjarige] in verband met haar gedragsproblematiek.
4.7
In deze stellingen van [appellante] ziet het hof geen aanleiding om alsnog af te zien van het versterken met een dwangsom van de veroordeling tot nakoming van de omgangsregeling. Met haar stellingen geeft [appellante] immers te kennen dat zij welbewust naar eigen goeddunken heeft gehandeld in plaats van - zoals de voorzieningenrechter terecht voorop heeft gesteld - rechterlijke beslissingen onverkort na te leven. De omstandigheid dat op korte termijn een mondelinge behandeling van het kort geding in eerste aanleg zou plaatsvinden, rechtvaardigt allerminst het eigenmachtig handelen van [appellante]. Integendeel: indien er, zoals zij stelt, op korte termijn een beslissing van de voorzieningenrechter te verwachten was, was er voor haar des te minder reden om vooruit te lopen op het door haar gewenste rechterlijk oordeel door eenzijdig de omgang tussen [minderjarige] en [geïntimeerde] te beëindigen.
4.8
Verder stelt [appellante] dat zij vreest dat [geïntimeerde] de opgelegde dwangsom oneigenlijk zal gebruiken als pressiemiddel, waardoor de communicatie tussen partijen (verder) zal verslechteren, hetgeen niet in het belang is van [minderjarige]. Deze stelling stuit erop af dat de dwangsomveroordeling, anders dan [appellante] lijkt te menen,
bedoeldis als pressiemiddel, namelijk om te verzekeren dat zij de veroordeling tot nakoming van de omgangsregeling onverkort zal naleven.
4.9
De slotsom luidt derhalve dat de grieven falen, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Hieruit volgt dat [geïntimeerde] niet in zijn belangen is geschaad doordat het hof geen acht heeft geslagen op de door hem bij memorie van antwoord ingediende producties.
4.1
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten op na te melden wijze worden gecompenseerd.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van 11 september 2014;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. G. Jonkman en mr. M.W. Zandbergen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 26 mei 2015.