ECLI:NL:GHARL:2015:3768

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
200.137.346-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van betalingsregeling en de kwalificatie als vaststellingsovereenkomst

In deze zaak vordert de cessionaris nakoming van een betalingsregeling die op 15 mei 2009 is overeengekomen tussen de appellant en een vennootschap onder firma (vof). De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank betwist, waarin de rechtbank de vordering van de geïntimeerde grotendeels heeft toegewezen. De appellant stelt dat de betalingsregeling niet kan worden gekwalificeerd als een vaststellingsovereenkomst en beroept zich op dwaling, misbruik van omstandigheden en bedrog. De rechtbank heeft het beroep van de appellant op een wilsgebrek verworpen, omdat dit enkel jegens de vof zou kunnen worden ingeroepen en niet jegens de geïntimeerde. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde de bewijslast heeft om aan te tonen dat de betalingsregeling een vaststellingsovereenkomst inhoudt. Het hof laat de appellant toe om tegenbewijs te leveren tegen de stelling dat hij zich heeft verbonden tot nakoming van de betalingsregeling. De zaak is aangehouden voor het leveren van dit tegenbewijs.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.137.346/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/93981/HA ZA 12-203)
arrest van de eerste kamer van 26 mei 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.J. Welvering, kantoorhoudend te Leek,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. H.K. Beek, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 26 september 2012 van de (toenmalige) rechtbank Assen en het vonnis van 3 juli 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen (hierna: de rechtbank).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 1 oktober 2013,
- de memorie van grieven en
- de memorie van antwoord (met productie).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] in hoger beroep luidt:
"
Alsdan op nader aan te voeren gronden te horen eis doen en concluderen, dat het het Gerechtshof behage te vernietigen het vonnis d.d. 03 juli 2013 van de Rechtbank Noord-Nederland, afdeling Privaatrecht, locatie Assen, tussen partijen gewezen onder zaaknummer/rolnummer C/19/93981/ HA ZA 12-203, en, voor zover de Wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw recht doende:
I.
de door geïntimeerde (in conventie) ingestelde vorderingen alsnog af te wijzen;
II.
de door appellant (in reconventie) ingestelde vorderingen alsnog toe te wijzen;
III.
met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
De kosten van dit exploot zijn voor mij, deurwaarder, € 92,82, vermeerderd met € 1,97 aan verschotten (LRD informatie) en vermeerderd met € 4,56 aan verschotten (KVK informatie), derhalve totaal € 99,35 (inclusief btw)".

3.De feiten

3.1
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 van het bestreden vonnis d.d. 3 juli 2013 een aantal feiten vastgesteld. Hierover hebben partijen geen geschil, behoudens ten aanzien van de vaststelling door de rechtbank dat [appellant] bij de betalingsregeling heeft erkend dat hij de in dat stuk genoemde bedragen verschuldigd is (
grief I). Het hof zal het bezwaar van [appellant] ondervangen door de tekst van het door [appellant] en [de vof] (hierna: [de vof]) ondertekende stuk te citeren. Aangevuld met andere feiten staat het volgende vast.
3.1.1
[appellant] heeft met de [de vof] een overeenkomst gesloten waarbij [de vof] onder meer werkzaamheden zou verrichten betreffende een staalconstructie en paardenboxen. Het project was in januari 2009 gereed en [de vof] heeft op 24 februari 2009 een eindfactuur gestuurd.
3.1.2
Op 15 mei 2009 hebben [appellant] en [de vof] een stuk ondertekend met de volgende inhoud:
"De heer [appellant] verklaart hierbij de onderstaande facturen nog verschuldigd te zijn aan [de vof]
Factuur factuurdatum factuurbedrag nog openstaand
80110 26-03-2008 € 57.709,05 € 3.515,67
80448 27-11-2008 € 59.398,85 € 59.398,85
Omdat eerdere betalingsvoorstellen niet zijn nagekomen geeft [de vof] nog éénmaal de mogelijkheid om bovenstaande bedragen in termijnen te voldoen.
[appellant] verklaart de door hem te ontvangen belastingteruggave per omgaande te voldoen aan [de vof] De belastingteruggave bedraagt € 7.000,-
Ook zal er elke week een bedrag van € 100,- worden voldaan.
In ons telefoon gesprek op 13-05-06 heb jij aangegeven mij rente over het openstaande bedrag te betalen, rente percentage 7% dit te betalen per maand € 100,-
Wanneer er 1 week geen betaling ontvangen is zien wij ons genoodzaakt om het incassobureau Juresta in te schakelen om de openstaande facturen te innen."
3.1.3
[appellant] heeft gedeeltelijk uitvoering gegeven aan de in voornoemd stuk neergelegde afspraken.
3.1.4
Op 25 oktober 2010 is [de vof] failliet verklaard. Bij koopovereenkomst van 16 november 2010 heeft [bedrijf] (hierna: [bedrijf]) de activa van [de vof], waaronder de vorderingen op debiteuren, gekocht.
3.1.5
[bedrijf] heeft [appellant] bij brief van 4 maart 2011 gesommeerd tot nakoming van de regeling en vervolgens bij dagvaarding van 17 augustus 2011 [appellant] in rechte aangesproken tot betaling. [appellant] heeft in die procedure een conclusie van antwoord genomen.
3.1.6
Bij vonnis van 4 januari 2012 is ook [bedrijf] failliet verklaard.
3.1.7
Bij koopovereenkomst van 22 februari 2012 heeft [geïntimeerde] de activa, waaronder de
vorderingen op debiteuren van [bedrijf], gekocht.

4.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [appellant] zal veroordelen tot betaling van € 48.515,- aan [geïntimeerde], te vermeerderen met de contractuele rente ad 7%, althans de wettelijke rente, vanaf 27 november 2008, althans vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening;
2. [appellant] zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.788,00;
3. [appellant] zal veroordelen in de proceskosten van deze procedure, daaronder mede
begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over alle kosten vanaf 15 dagen na de datum van het vonnis.
4.2
[appellant] heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht zal verklaren dat de overeenkomst tussen [appellant] en [de vof] d.d. 15 mei 2009 op rechtsgeldige wijze door [appellant] is vernietigd, althans dat de rechtbank die overeenkomst als vernietigd verklaart;
b. (voorwaardelijk) [geïntimeerde] zat veroordelen om aan [appellant] te betalen het bedrag
in hoofdsom waartoe [appellant] in conventie mocht worden veroordeeld, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 september 2012 tot de dag der algehele voldoening;
c. [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van de kosten van de procedure in
reconventie.
4.3
De rechtbank heeft de vordering in conventie grotendeels toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen.

5.Met betrekking tot de grievenKern van het geschil

5.1
[geïntimeerde] vordert nakoming van de betalingsregeling d.d. 15 mei 2009 (zie hiervoor onder 3.1.2). Volgens [geïntimeerde] dient deze regeling te worden gekwalificeerd als een vaststellingsovereenkomst (artikel 7:900 BW). [appellant] bestrijdt primair dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst en beroept zich subsidiair op dwaling dan wel misbruik van omstandigheden dan wel bedrog. Voor het geval de betalingsregeling wordt vernietigd op grond van een wilsgebrek, vordert [geïntimeerde] betaling van het gevorderde op basis van de (oorspronkelijke) facturen.
5.2
De rechtbank heeft - met voorbijgaan aan het verweer van [appellant] dat geen sprake was van een vaststellingsovereenkomst - het beroep van [appellant] op een wilsgebrek verworpen, omdat [appellant] dat beroep slechts jegens [de vof] zou kunnen doen en niet jegens [geïntimeerde].
5.3
[appellant] bestrijdt in hoger beroep zowel de honorering door de rechtbank van de betalingsregeling d.d. 15 mei 2009 als grondslag voor de vordering van [geïntimeerde], als de verwerping door de rechtbank van zijn beroep op een wilsgebrek.
Primaire grondslagVaststellingsovereenkomst?
5.4
Met de
grieven I en II(zie voor grief I de feiten) bestrijdt [appellant] dat de betalingsregeling d.d. 15 mei 2009 een vaststellingsovereenkomst tussen hem en [de vof] inhoudt. [appellant] voert daartoe het volgende aan.
heeft het desbetreffende stuk destijds ondertekend op verzoek van [de vof], omdat [de vof] dit document nodig had voor het verkrijgen van een lening bij de bank. Tussen hem en [de vof] is afgesproken dat dit stuk tussen hen geen enkele betekenis zou hebben. Het stuk was niet bedoeld om alle geschilpunten tussen partijen te beëindigen. In het stuk wordt enkel het saldo van de openstaande facturen genoemd en wordt op geen enkele wijze tegemoetgekomen aan de op dat moment reeds bestaande bewaren van [appellant]. Ten tijde van de ondertekening van de betalingsregeling beschikte [appellant] nog niet over alle aan de facturen ten grondslag liggende stukken.
5.5
[geïntimeerde] betoogt dat in het door [de vof] en [appellant] ondertekende stuk wel degelijk een eind wordt gemaakt aan de destijds tussen hen gevoerde discussie over de hoogte van de in totaal door [de vof] gefactureerde bedragen en de door [appellant] gepretendeerde schade als gevolg van een beweerdelijke toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [de vof]. [geïntimeerde] acht het ongeloofwaardig dat [appellant] het desbetreffende stuk heeft ondertekend enkel en alleen om de bank te misleiden. [geïntimeerde] voert voorts aan dat [appellant] circa anderhalf jaar - tot een week voor het faillissement van [de vof] op 25 oktober 2010 - maandelijks betaalde conform de overeenkomst van 15 mei 2009 zonder enig teken van bezwaar.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Krachtens de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [geïntimeerde] de bewijslast ter zake van haar stelling dat het stuk d.d. 15 mei 2009 een vaststellingsovereenkomst inhoudt.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] in het licht van het gemotiveerde verweer van [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst, zodat aan bewijslevering op dit punt niet wordt toegekomen. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
[de vof] heeft oorspronkelijk in totaal een bedrag van € 143.060,33 gefactureerd. [appellant] heeft vervolgens een overzicht gemaakt van ten onrechte gefactureerde bedragen en schade die [appellant] als gevolg van de handelwijze van [de vof] heeft geleden; een en ander kwam uit op een bedrag van € 109.232,40 (productie 1 bij de inleidende dagvaarding). In het stuk d.d. 15 mei 2009 heeft [appellant] verklaard nog een bedrag van € 62.914,52 verschuldigd te zijn aan [de vof] ter zake van de facturen 80110 en 80448. Dit betrof een bedrag dat nog openstond van het in totaal gefactureerde bedrag ad € 143.060,33. Het hof acht het in de gegeven omstandigheden, in het bijzonder gelet op het hiervoor bedoelde overzicht van [appellant], zonder nadere toelichting, die evenwel ontbreekt, niet aannemelijk dat [appellant] heeft beoogd zijn schuld jegens [de vof] bindend vast te stellen op het oorspronkelijk gefactureerde bedrag, zonder dat [de vof] hiertegenover enige concessie jegens hem deed.
5.7
Grief II slaagt derhalve, maar dit leidt op zichzelf nog niet tot vernietiging van het bestreden vonnis. [appellant] heeft immers een stuk ondertekend waarin hij zich verplicht tot betaling van het openstaande bedrag inclusief rente en termijnen. In beginsel kan [geïntimeerde] op basis van dit stuk jegens [appellant] nakoming van deze verplichtingen vorderen. Het hof begrijpt echter het verweer van [appellant] aldus, dat hij zich er niet alleen op beroept dat geen sprake is van een vaststellingsovereenkomst, maar tevens dat sprake is van een zogenaamde schijnhandeling. [appellant] stelt zich immers gemotiveerd op het standpunt dat het desbetreffende stuk tussen hem en [de vof] geen betekenis had, doch dat dit enkel is opgemaakt ter misleiding van de bank.
5.8
Aangezien [geïntimeerde] de betalingsregeling d.d. 15 mei 2009 aan haar vordering ten grondslag legt, dient zij krachtens de hoofdregel van artikel 150 Rv te bewijzen dat [appellant] zich jegens [de vof] heeft verbonden tot nakoming daarvan. Het hof is van oordeel dat dit bewijs, behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs, voorshands geleverd kan worden geacht, nu [appellant] de betalingsregeling heeft ondertekend en hieraan bovendien tot aan het faillissement van [de vof] uitvoering heeft gegeven. Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen tot het leveren van bedoeld tegenbewijs.
5.9
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
alvorens nader te beslissen:
laat [appellant] toe tegenbewijs te leveren tegen het hiervoor onder 5.8 voorshands geleverd geachte bewijs dat hij zich jegens [de vof] verbonden heeft tot nakoming van de in het stuk d.d. 15 mei 2009 vervatte betalingsregeling;
bepaalt dat, indien [appellant] dat tegenbewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. M.E.L. Fikkers , die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [appellant] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum van dinsdag23 juni 2015, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;
bepaalt dat [appellant] overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. M.E.L. Fikkers en mr. L. Groefsema en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 26 mei 2015.