Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
wonende te [plaatsnaam],
hierna: [appellant],
1.Het geding in eerste aanleg
2.2. Het geding in hoger beroep
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
was in het verleden (fulltime) werkzaam als schoonmaker. Bij besluit van 7 februari 2014 heeft het UWV de Ziektewetuitkering van [appellant] beëindigd. Tegen dat besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Het UWV heeft dat bezwaar afgewezen/ongegrond verklaard. Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. Naar [appellant] ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, is een beslissing op dat beroep niet binnen drie maanden te verwachten.
“Vast staat dat [appellant] kort voor de zitting alsnog aan zijn informatieplicht heeft voldaan. De rechtbank merkt op dat het de verantwoordelijkheid van [appellant] is om er voor te zorgen dat hij alle relevante informatie maandelijks aan de bewindvoerder toestuurt en waar nodig te verifiëren dat deze ze ontvangen heeft. Dat [appellant] door zijn persoonlijke omstandigheden moeite ervaart met het nakomen van zijn verplichtingen en het benaderen van instanties doet daar niet aan af.
Ter terechtzitting is gebleken dat [appellant] pas na het eindverslag van de bewindvoerder (toevoeging hof: van 2 december 2014) alsnog aan zijn informatieverplichting heeft voldaan. [appellant] heeft tijdens de resterende duur van de regeling niet zelf aan zijn informatieverplichting voldaan, maar zijn advocaat heeft dit alsnog gedaan, vooruitlopend op de eindzitting. Bij vonnis van 14 juli 2014 was [appellant] er echter uitdrukkelijk op gewezen dat het nakomen van deze verplichting een eigen verantwoordelijkheid betreft.
Hieruit blijkt dat de eerdere ervaringen van [appellant] voor hem geen reden zijn geweest zijn gedrag aan te passen aan de tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor hem geldende verplichtingen. Immers, ook bij gelegenheid van de zitting op 7 juli 2014 heeft de bewindvoerder kort voor die zitting - dus op het laatste moment - de eveneens meermalen verzochte stukken van [appellant] ontvangen.
Het hof is van oordeel dat het steeds in een zo laat stadium indienen van deze voor de wettelijke schuldsaneringsregeling relevante stukken [appellant] moet worden aangerekend, te meer omdat het belang daarvan hem meer dan duidelijk had moeten zijn gelet op alle gelegenheden waarbij dit onderwerp onder zijn aandacht is gebracht.
Het hof stelt vast dat [appellant] onder meer in verzuim is gebleven met het tijdig en genoegzaam inlichtingen verschaffen aan de bewindvoerder over zijn inspanningen om baten voor de boedel te verwerven, door aan de bewindvoerder bewijsstukken te verstrekken van door hem verrichte sollicitaties. Het gaat hier om de vacatures, de sollicitatiebrieven en, voor zover deze zijn ontvangen, de reacties daarop van de benaderde potentiële werkgevers.
Nog daargelaten de juistheid van de stelling van [appellant] dat het in de schoonmaakbranche gebruikelijk is om open sollicitaties te verrichten (hetgeen hij naar eigen zeggen ook heeft gedaan) en dat potentiële werkgevers in die branche in veel gevallen geen ontvangstbevestiging en/of bevestigingen van afwijzingen verstrekken, is het hof van oordeel dat [appellant], mede gelet op de door de rechtbank aan hem geboden kansen en de aan hem gerichte waarschuwingen, had moeten begrijpen dat hij niet zijn eigen regels mag stellen en dat hij zich had moeten voegen naar de ook voor hem tijdens de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling geldende verplichtingen. Dit heeft [appellant] echter nagelaten.
Dat [appellant] volgens zijn ter zitting in hoger beroep gegeven verklaring twee weken geleden op basis van een oproepcontract bij een Turks bedrijf is gaan werken (twee uur per dag), doet hier niet aan af. Nog afgezien van het feit dat het hier om een bescheiden dienstverband lijkt te gaan (gegevens hieromtrent heeft [appellant] niet overgelegd), geldt dat de bewindvoerder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep onweersproken heeft verklaard dat hij niet van het bestaan van dit contract op de hoogte is. Ook dit acht het hof illustratief voor de wijze waarop [appellant] gedurende de looptijd van zijn schuldsaneringsregeling zijn eigen regels heeft gesteld en zich niet heeft geconformeerd aan het geldende regime.