ECLI:NL:GHARL:2015:407

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
WAHV 200.137.123
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Arntz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen administratieve sanctie voor parkeren op onverhard terrein

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een administratieve sanctie die aan de betrokkene was opgelegd voor het parkeren van een motorvoertuig in strijd met de verkeersregels. De betrokkene had een sanctie van € 85,- ontvangen voor het niet gebruiken van de rijbaan, zoals vastgelegd in artikel 10 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990). De kantonrechter had de visie van de betrokkene gehonoreerd dat zij niet in strijd met de verkeersregels had gehandeld, omdat haar voertuig op een braakliggend terrein met onverharde ondergrond stond. Echter, de kantonrechter wijzigde de gedraging naar feitcode R406, die betrekking heeft op het parkeren in een park of plantsoen, en verklaarde het beroep voor het overige ongegrond.

De betrokkene ging in hoger beroep tegen deze wijziging en voerde aan dat het terrein waar zij had geparkeerd geen beplanting van betekenis had en dus niet onder de APV Arnhem viel. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte had vastgesteld dat de gedraging was verricht, omdat de verklaring van de verbalisant onvoldoende was en de foto's die door de betrokkene waren overgelegd, aantoonden dat er geen sprake was van een overtreding van de APV. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en concludeerde dat de betrokkene niet in overtreding was geweest, waardoor de opgelegde sanctie ten onrechte was opgelegd.

Het hof besloot de inleidende beschikking te vernietigen en de betrokkene te restitutie van de door haar gestelde zekerheid toe te staan. Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering en de noodzaak om administratieve sancties zorgvuldig te onderbouwen.

Uitspraak

WAHV 200.137.123
22 januari 2015
CJIB 158718568
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 27 september 2013
betreffende
[naam] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te[plaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en voorts de inleidende beschikking gewijzigd voor wat betreft de omschrijving van de gedraging en de feitcode en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De grieven van de betrokkene zijn alleen gericht tegen de beslissing van de kantonrechter voor zover deze de inleidende beschikking heeft gewijzigd en het beroep voor het overige ongegrond heeft verklaard. Dat de kantonrechter, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, de beslissing van de officier van justitie heeft vernietigd omdat de officier van justitie ten onrechte heeft nagelaten de betrokkene te horen, is -in hoger beroep- geen punt van discussie.
2. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd ter zake van “Als bestuurder van een motorvoertuig niet de rijbaan gebruiken (bijv. laten stilstaan op een trottoir/voetpad etc.)", feitcode R315B, welke gedraging zou zijn verricht op 7 januari 2012 om 15.29 uur op de Spijkerstraat te Arnhem met het voertuig met het kenteken [kenteken].
3. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht en stelt dat het wel was toegestaan daar te parkeren. Zij heeft daartoe aangevoerd, voor zover hier van belang, dat zij haar voertuig op een braakliggend terrein naast de rijbaan had geparkeerd - de auto stond op onverharde ondergrond - en dat die plaats niet valt onder artikel 10, eerste lid van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (hierna;: RVV 1990). De betrokkene heeft ter onderbouwing van haar standpunt een aantal foto's overgelegd.
4. De kantonrechter heeft dit verweer van de betrokkene gehonoreerd, in die zin dat hij met haar van oordeel is dat de gedraging niet als een overtreding van artikel 10 lid 1 RVV 1990 is aan te merken. De kantonrechter heeft evenwel voorts vastgesteld dat op de onderhavige gedraging, zoals deze blijkt uit de verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht, een andere feitcode betrekking heeft, namelijk R406: "een voertuig doen of laten staan in een park of plantsoen, op openbare beplantingen of groenstroken" en dat voor deze gedraging eveneens een sanctiebedrag van € 85,- geldt. De kantonrechter heeft daarop -voor zover hier van belang- de inleidende beschikking gewijzigd voor wat betreft de omschrijving van de gedraging en de feitcode, en het beroep voor het overige, voor zover gericht tegen de inleidende beschikking waarbij de sanctie is opgelegd, ongegrond verklaard.
5. De betrokkene is het hier niet mee eens en voert -op dit punt- in hoger beroep aan dat de verklaring van de verbalisant dat het voertuig met vier wielen in het groen stond niet correct is, nu er geen sprake is van groen maar, zoals uit de door haar overgelegde foto's blijkt, "van zand met her en der een grasspriet". Voorts voert zij aan dat het de vraag is of er sprake is van een groenstrook in de geest van de APV Arnhem, nu in de toelichting bij artikel 5.1.10 daarvan staat het gaat om "groenstroken die het uiterlijke aanzien van de gemeente beogen te verfraaien", wat naar de mening van betrokkene zeker niet het geval is.
6. De gedraging, zoals vastgesteld door de kantonrechter, ziet op overtreding van een plaatselijke verordening, in dit geval kennelijk artikel 5.1.10 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem. Dit artikel luidt als volgt: "Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of op een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook."
7. Om te kunnen vaststellen of de onder 6 genoemde gedraging is verricht moet derhalve komen vast te staan dat de plaats waar de betrokkene heeft geparkeerd kan worden aangemerkt als een park of plantsoen of op een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem.
8. Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat hiervan sprake is. Het hof acht de verklaring van de verbalisant, zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB, onvoldoende, nu deze slechts inhoudt dat het voertuig (met vier wielen) "in het groen" stond. Voorts acht het hof van belang dat de betrokkene bij haar hoger beroepschrift een aantal foto's heeft bijgevoegd, die de advocaat-generaal niet heeft weersproken, waarop is te zien dat het voertuig van de betrokkene staat op een onverhard stuk grond waarop geen beplanting van enige betekenis is te zien. Derhalve is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat de betrokkene de onder 6 genoemde gedraging heeft verricht.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de beslissing van de kantonrechter, voor zover in hoger beroep aan de orde, vernietigen en beoordelen of de inleidende beschikking in stand kan blijven.
10. De onder 2 vermelde gedraging, met feitcode R315B, betreft overtreding van artikel 10, eerste lid, van het RVV 1990. Hierin is bepaald, voor zover hier van belang, dat bestuurders van motorvoertuigen de rijbaan gebruiken en dat zij voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten mogen gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.
11. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 moet onder het begrip wegen worden verstaan:
“Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten”.
12. Het hof is van oordeel dat, gelet op voormelde verklaring van de verbalisant en de foto's in het dossier, de plaats waar de betrokkene haar voertuig had geparkeerd niet kan worden aangemerkt als een rijbaan en evenmin als een trottoir, maar dat deze dient te worden aangemerkt als een ander weggedeelte, niet zijnde een voetpad, fietspad, fiets/bromfietspad of ruiterpad, zoals omschreven in artikel 10, eerste lid RVV. Weliswaar moet de betrokkene, gelet op de door haar overgelegde foto's, om dit andere weggedeelte te kunnen bereiken het trottoir hebben gebruikt, doch niet is vastgesteld dat dit is gebeurd op het in de beschikking genoemde tijdstip. Derhalve is niet komen vast te staan dat de onder 2 omschreven gedraging is verricht.
13. Het voorgaande brengt mee dat de sanctie ten onrechte aan de betrokkene is opgelegd. De inleidende beschikking dient derhalve, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, te worden vernietigd.
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof als volgt beslissen.
15. Gesteld noch gebleken is dat de betrokkene kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter, voor zover in hoger beroep aan de orde;
vernietigt, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 158718568 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de WAHV tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan haar wordt gerestitueerd.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.