ECLI:NL:GHARL:2015:4243

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
200.162.522/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De ouders, die beiden kampen met langdurige verslavingsproblematiek en andere persoonlijke problemen, hebben verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van hun kind te beëindigen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende hebben aangetoond dat hun situatie is verbeterd en dat zij in staat zijn om de zorg voor hun kind op zich te nemen. De moeder heeft een verstandelijke beperking en de ouders hebben in het verleden niet kunnen voldoen aan hun opvoedende rol, wat heeft geleid tot de ondertoezichtstelling van hun kind.

Het hof heeft ook gekeken naar de ontwikkeling van de minderjarige, die na haar geboorte verslaafd was en in een pleeggezin verblijft. De pleegouders bieden een veilige en voorspelbare opvoedingssituatie, wat cruciaal is voor de ontwikkeling van het kind. Het hof concludeert dat het belang van de minderjarige bij continuïteit en veiligheid in de opvoeding zwaarder weegt dan het belang van de ouders bij terugplaatsing. Daarom heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een veilige opvoedingssituatie voor kwetsbare kinderen en de verantwoordelijkheden van ouders in het kader van hun opvoedingscapaciteiten. Het hof heeft de ouders aangespoord om meer openheid te geven over hun situatie en samen te werken met de gezinsvoogd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.162.522/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, C/18/150683 / JE RK 14-542)
beschikking van de familiekamer van 28 mei 2015
inzake

1. [de moeder],

wonende te [A],
verder te noemen: de moeder,

2. [de vader],

wonende te [A],
verder te noemen: de vader,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. E.Tj. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
kantoorhoudend te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de pleegouders van [de minderjarige],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
De inhoud van de tussenbeschikking van 30 april 2015 wordt hier overgenomen.

1.Het verdere procesverloop

1.1
Bij voormelde tussenbeschikking heeft het hof de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het indicatiebesluit dat het hof van de rechtbank had ontvangen en over de geldigheid van dit besluit ten aanzien van het onderhavige verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige].
1.2
Na voormelde tussenbeschikking zijn ter griffie van het hof binnengekomen:
- op 12 mei 2015 een brief van 11 mei 2015 van de GI met bijlagen;
- op 19 mei 2015 een journaalbericht van 13 mei 2015 van mr. Van Dalen met bijlage.

2.De verdere beoordeling

Het indicatiebesluit
2.1
Op grond van de na de mondelinge behandeling en na de tussenbeschikking overgelegde stukken stelt het hof vast dat ten tijde van de beschikking van de rechtbank van 7 oktober 2014 ten aanzien van [de minderjarige] een indicatiebesluit bestond dat geldig was tot 30 januari 2015. Uit de door de GI bij brief van 11 mei 2015 overgelegde stukken is gebleken dat de GI - ingevolge artikel 3.5 van de per 1 januari 2015 van toepassing zijnde Jeugdwet (hierna: Jw) - voor de periode van 30 januari 2015 tot 22 oktober 2015 een verleningsbeslissing heeft genomen. Het hof stelt dan ook vast dat thans voor de gehele periode waarvoor de GI de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft verzocht, een geldig indicatiebesluit respectievelijk verleningsbeslissing is gegeven. Het hof merkt in dit kader ten overvloede op dat op grond van de per 1 januari 2015 geldende Jeugdwet een verleningsbeslissing niet overgelegd hoeft te worden bij een verzoek tot verlen(g)ing van de machtiging tot uithuisplaatsing.
De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
2.2
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de ouders aanvoeren, de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
2.3
De reden voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] vlak na haar geboorte was onder meer dat beide ouders een belast verleden hebben en kampen met persoonlijke, financiële en (langdurige) verslavingsproblematiek. Door deze problematiek kunnen zij niet zelfstandig beschikbaar zijn als opvoeder. Ook ten aanzien van hun andere kinderen die de vader en de moeder, tezamen dan wel met een ander, hebben voortgebracht, hebben de ouders niet (blijvend) de rol van opvoeder kunnen vervullen. Daarnaast heeft de moeder een verstandelijke beperking, waardoor zij ondersteuning nodig heeft om haar eigen leven vorm te geven. Zij is onmachtig om te begrijpen wat kinderen in verschillende leeftijdsfasen nodig hebben, om bepaalde gedragssignalen te signaleren en om hierop adequaat te reageren.
2.4
Ook [de minderjarige] is - zoals ook reeds in de tussenbeschikking van 30 april 2015 is
vermeld - verslaafd geboren en is direct na haar geboorte [in] 2013 tot 22 november 2013 in het ziekenhuis opgenomen geweest, zodat het NAS (Neonataal Abstinentie Syndroom)-protocol kon worden ingezet. [de minderjarige] moest afkicken van methadon.
2.5
De ouders hebben van eind november 2013 tot begin januari 2014 met [de minderjarige] in de gezinskliniek "[B]" van [C] in [D] verbleven. Bij brief van 7 januari 2014 heeft [C] aangegeven dat het de moeder ontbreekt aan pedagogische vaardigheden in de basis. De grootste zorg bij de moeder is dat de interventies van de medewerkers, de vader en de medebewoners geen effect lijken te hebben. De moeder laat geen ander gedrag zien en blijft het niet wenselijke gedrag herhalen. Tijdens de behandeling is voorts geconstateerd dat de vader vaak niet volledig beschikbaar is om de verantwoordelijkheid en de verzorging voor [de minderjarige] op zich te nemen. Dit gedrag van de ouders leidt volgens de [C] tot risicovolle, voor de [C] niet meer verantwoorde en onhoudbare situaties. Daarom is de opname van de ouders op [B] beëindigd.
2.6
Het hof is van oordeel dat de ouders onvoldoende hebben aangetoond en onderbouwd dat er sprake is van een ommekeer ten goede in hun problematiek. Zo stellen zij weliswaar dat zij hun verslavingsproblematiek hebben overwonnen en dat zij in staat zijn hun huishouding in financieel opzicht op orde te houden, maar zij hebben de GI noch het hof hier voldoende inzicht in gegeven. Dit terwijl het hof bij beschikking van 19 augustus 2014 inzake de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige], ook reeds had overwogen dat de ouders niet, althans onvoldoende inzicht hebben gegeven in hun persoonlijke (woon)situatie, terwijl het - mede gelet op de omstandigheden waaronder [de minderjarige] is geboren en de belaste voorgeschiedenis van de ouders - de verantwoordelijkheid is van de ouders om te laten zien dat hun situatie zodanig is gewijzigd dat zij de verzorging van [de minderjarige] weer op zich zouden kunnen nemen. Het hof is van oordeel dat de ouders dit nog altijd onvoldoende hebben laten zien. Zo heeft de GI in hoger beroep verklaard dat bij de gezinsvoogd niet bekend is wat de staat is van de schulden van de ouders en of ze binnen de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in staat zijn om financiële verantwoordelijkheid te dragen voor [de minderjarige]. Ook hebben de ouders niet aangetoond dat zij thans drugsvrij zijn. De GI heeft weliswaar via de [C] vernomen dat de moeder zich heeft aangemeld bij een detox-kliniek en dat zij op de wachtlijst staat bij het Centrum voor psychiatrie en verstandelijke beperking, maar de moeder heeft de GI niet geïnformeerd over de voortgang hiervan. Daarbij komt dat de moeder ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij - op aanwijzing van de huisarts - nog altijd methadon (als medicijn) slikt. Het hof onderschrijft het standpunt van de GI dat de ouders in de samenwerking met de gezinsvoogd de verantwoordelijkheid buiten zichzelf neerleggen en een afwachtende houding aannemen zonder zelf enige verantwoordelijkheid voor hun eigen aandeel in de samenwerking te nemen en het tegendeel aan te tonen met betrekking tot hun persoonlijke problematiek. Het hof is derhalve met de GI van oordeel dat de openheid van de ouders naar en de samenwerking met de gezinsvoogd dient te verbeteren.
2.7
[de minderjarige] (thans ruim 1,5 jaar oud) is een kwetsbare peuter omdat zij verslaafd geboren is en omdat zij afhankelijk is van de zorg van anderen. Hierdoor heeft zij een veilige en voorspelbare opvoedingssituatie nodig. [de minderjarige] is ongeveer drie maanden na haar geboorte bij de pleegouders geplaatst. Zij verblijft daar derhalve thans ruim één jaar. Gebleken is dat [de minderjarige] zich positief ontwikkelt en dat zij zich aan het hechten is aan de pleegouders. Het hof is van oordeel dat dit proces niet verstoord dient te worden en dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij duidelijkheid krijgt met betrekking tot haar toekomstperspectief. De GI heeft verklaard dat het perspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders ligt.
2.8
Uit het voorgaande volgt dat bij de ouders sprake is van langdurige verslavings- en persoonlijke problematiek die er in het verleden aan in de weg heeft gestaan dat de ouders zelf de zorg en opvoeding van (onder andere) [de minderjarige] kon worden toevertrouwd. Tevens moet worden vastgesteld dat niet aannemelijk is geworden dat de opvoedingsvaardigheden van de ouders inmiddels in voldoende mate en duurzaam zijn verbeterd. Gegeven deze stand van zaken is het hof van oordeel dat het belang van [de minderjarige] bij continuïteit van en veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding zwaarder dient te wegen dan het belang van de ouders bij terugplaatsing van [de minderjarige] bij hen thuis. Een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] is daarom noodzakelijk.
2.9
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, dient te bekrachtigen.

3.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 7 oktober 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. A.W. Beversluis en mr. W. Foppen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2015 in bijzijn van de griffier.