ECLI:NL:GHARL:2015:4484

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2015
Publicatiedatum
18 juni 2015
Zaaknummer
200.164.570-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarige kinderen na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van drie minderjarige kinderen, geboren in 2004, 2007 en 2011, na de echtscheiding van hun ouders. De vader, verzoeker in hoger beroep, had de rechtbank Noord-Nederland verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen, terwijl de moeder, verweerster, het hoofdverblijf bij haar wenste. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen bij de moeder zouden verblijven, maar deze beschikking was niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen en dat de kinderen sinds juli 2013 feitelijk bij de moeder verblijven, ondanks dat de vader eerder de zorg voor hen had gekregen na een rechterlijke uitspraak. Het hof heeft in zijn overwegingen de ontwikkeling van de kinderen, de relatie met beide ouders en de huidige woonsituatie van de ouders meegewogen. Het hof concludeert dat de kinderen gebaat zijn bij rust en duidelijkheid en dat het in hun belang is dat het hoofdverblijf bij de vader wordt bepaald. De voorlopige zorgregeling is aangepast, zodat de kinderen om de veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagmiddag bij de moeder verblijven, alsmede de helft van de schoolvakanties. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen en het belang van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.164.570/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/101089 / FA RK 13-2529)
beschikking van de familiekamer van 16 juni 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.B. Rietberg, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[verweerster],
wonende te [B],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. de Winter, kantoorhoudend te Noordscheschut,
Als belanghebbende is aangemerkt:
- Jeugdbescherming Noord, hierna: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 23 april 2014, 28 mei 2014 en 19 november 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 9 februari 2015, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 19 november 2014. De vader verzoekt het hof
I
die beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige1], geboren [in] 2004 (hierna te noemen: [de minderjarige1]), [de minderjarige2], geboren [in] 2007 (hierna te noemen: [de minderjarige2]) en [de minderjarige3], geboren [in] 2011 (hierna te noemen: [de minderjarige3]) bij de vader zal zijn;
alsmede te bepalen dat de kinderen gedurende één weekend in de veertien dagen vanaf vrijdagmiddag 17.00 uur tot en met zondagmiddag 17.00 uur alsmede de derde tot de vijfde week van de zomervakantie en de eerste helft van de herfst-, voorjaars- en meivakantie en afwisselend de kerstdagen en de jaarwisseling bij de moeder zijn;
en of een zodanige zorgregeling tussen de moeder en de kinderen te laten plaatsvinden als het hof in goede justitie meent te behoren;
II
te bepalen dat de moeder nu zij zich willens en wetens niet aan de uitspraak van de rechtbank heeft gehouden, in de kosten van deze procedure zal worden veroordeeld.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 april 2015, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een journaalbericht van 24 februari 2015 met bijlagen, een journaalbericht van 27 maart 2015 met bijlagen en een journaalbericht van 8 mei 2015 met bijlagen, alle van de vader;
- van de Raad van de Kinderbescherming (hierna: de raad) een brief met bijlage van 11 maart 2015 en een brief van 8 april 2015 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 mei 2015 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Rietberg heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.
Namens de raad is - in het kader van zijn adviserende taak - mevrouw [C] verschenen en namens de GI mevrouw [D].

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige1] (10 jaar), [de minderjarige2] (7 jaar) en [de minderjarige3] (4 jaar). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over hen uit.
3.2
Sinds juli 2013 zijn de ouders feitelijk uiteen. Na een rechterlijke uitspraak zijn de kinderen in augustus 2013 voorlopig toevertrouwd aan de vader waarbij tevens is bepaald dat de vader bij uitsluiting van de moeder gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning.
3.3
In september 2013 heeft de vader de rechtbank (onder meer en zakelijk weergegeven) verzocht de echtscheiding uit te spreken, het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen en een verdeling van de zorg- en opvoedtaken vast te stellen. De moeder heeft in december 2013 daartegen verweer gevoerd en bij wijze van zelfstandig verzoek de rechtbank (onder meer en zakelijk weergegeven) verzocht de echtscheiding uit te spreken, het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen en ongeacht bij wie van de ouders de kinderen hun hoofdverblijf hebben, een zorgregeling vast stellen bij de andere ouder van één maal per veertien dagen van vrijdagmiddag na schooltijd tot maandagochtend voor schooltijd, alsmede de helft van de feestdagen en de schoolvakanties.
3.4
Bij de bestreden beschikking is het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder bepaald en is een voorlopige contactregeling vastgesteld tussen de vader en zijn kinderen. Deze beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Echter partijen hebben (door onwetendheid) feitelijk wel uitvoering aan deze beschikking gegeven. Sinds deze beschikking verblijven de kinderen derhalve bij de moeder.
3.5
Sinds 18 maart 2015 staan de kinderen onder toezicht van de GI.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Tussen partijen is in geschil de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de voorlopige zorgregeling met de andere ouder.
Het hoofdverblijf
4.2
Het hof is er voldoende van overtuigd geraakt dat de kinderen een goede band hebben met beide ouders en dat beide ouders adequate verzorgers en in potentie adequate opvoeders van de kinderen zijn. Zorgelijk is dat de kinderen op dit moment ernstig worden bedreigd in hun ontwikkeling omdat zij opgroeien in een situatie waarin de ouders onvoldoende in staat zijn elkaar als ouder te respecteren en samen de zorg en opvoeding voor de kinderen ter hand te nemen. Er is sprake van een aanhoudende echtscheidingsstrijd met aangiften over en weer en ook zorgmeldingen over de kinderen door de politie. Deze strijd heeft er mede toe geleid dat de kinderen onder toezicht zijn gesteld. Voor het hof is evident dat aan zowel het hoofdverblijf bij de vader als aan het hoofdverblijf bij de moeder nadelen zijn verbonden. Het hof heeft doorslaggevend bevonden die situatie waarin er voor de kinderen - uitgaande van de situatie zoals die voor de kinderen voor het uiteengaan van de ouders was - het minst wijzigt en gaat wijzigen, alsmede die situatie waarin het contact met de andere ouder het meest gewaarborgd lijkt. Immers de kinderen zijn op dit moment, zoals ook door de ouders beaamd, gebaat bij rust en duidelijkheid.
4.3
In deze heeft het hof de volgende feiten en omstandigheden meegewogen en van belang geacht.
4.4
De vader, de moeder en de kinderen waren als gezin woonachtig in [A], een dorp in de gemeente Borger-Odoorn. Partijen verschillen van mening wie in die de tijd de hoofdverzorger van de kinderen is geweest. In elk geval staat vast dat de vader een fulltime betrekking genoot met ploegendiensten en is onweersproken dat ook de moeder (deels) fulltime aan het werk is geweest met onregelmatigheidsdiensten. Duidelijk is ook dat de vader voor het uiteengaan (veel) zorgtaken op zich heeft genomen en na het uiteengaan van partijen is aangewezen als degene aan wie de kinderen (voorlopig) zijn toevertrouwd. Er zijn geen aanwijzingen dat de vader in die tijd onvoldoende beschikbaar is geweest als opvoeder en verzorger van de kinderen. De vader is in die tijd ook de rechterlijke beslissing(en) omtrent de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen nagekomen dan wel grotendeels nagekomen. Er heeft weliswaar strijd bestaan omtrent de start van het omgangsmoment en het halen en brengen maar er staat ook vast dat de rechterlijke beslissing op dat punt ruimte liet.
4.5
De vader noch de moeder waren in staat om de voormalig echtelijke woning over te nemen met als gevolg dat de echtelijke woning inmiddels is verkocht. De vader is één straat verderop gaan wonen. In de situatie bij de vader blijven de kinderen derhalve, in elk geval vooralsnog, in dezelfde vertrouwde buurt wonen terwijl in de situatie bij de moeder sprake is van een andere woonplaats, te weten [B]. De kinderen verblijven op dit moment feitelijk weliswaar ook in [B] maar deze periode is relatief kort. Als het hoofdverblijf bij de vader wordt bepaald, zal dat feitelijk met zich brengen dat (weer) een wisseling van hoofdverblijf ontstaat. Echter zeker is dat ook bij behoud van het huidige feitelijk verblijf bij de moeder een verhuizing aanstaande is. De moeder woont thans in [B] in tijdelijke huisvesting in afwachting van de overdracht en afronding van de verbouwing van de door haar en/of haar nieuwe partner gekochte woning in [B]. Weliswaar heeft de vader aangegeven dat hij mogelijk naar [E] wil verhuizen maar dit voornemen is enkel en alleen ingegeven vanuit zijn wens om zoveel als mogelijk voor de kinderen beschikbaar te zijn als verzorger en opvoeder terwijl hij voorts ook aangeeft in deze niet te gaan verhuizen als dit niet in het belang van de kinderen wordt geacht. Het hof vertrouwt er dan ook op dat de vader in deze het belang van de kinderen voorop blijft stellen en niet zonder (de vanwege het gezamenlijk gezag vereiste) toestemming van de moeder en de GI gaat verhuizen. Het verdient in deze de voorkeur dat waar mogelijk de zorgregeling met de moeder op termijn zodanige vorm krijgt, dat de moeder degene is die de vader deels gaat ontlasten in zijn zorg- en opvoedtaken. Echter duidelijk is ook dat in de huidige situatie daar geen sprake van kan zijn omdat de strijd tussen partijen daarvoor veel te ernstig is en de mate van communicatie daarvoor onvoldoende is. Het hof realiseert zich om die reden dan ook terdege dat met de beslissing van het hoofdverblijf bij de vader, de moeder als het ware op achterstand staat wat betreft haar zorgregeling met de kinderen. Echter deze situatie doet zich ook voor als het hoofdverblijf bij de moeder zou worden bepaald, immers in dat geval zou het de vader zijn die als het ware op achterstand staat. Op basis van de thans voorhanden zijnde gegevens en met name het verloop van de zorgregeling met de andere ouder, geniet de vader meer dan de moeder het vertrouwen dat de zorgregeling met de andere ouder wordt nagekomen. Duidelijk is immers dat sinds de kinderen feitelijk bij haar verblijven de moeder welbewust en diverse malen de omgang tussen de vader en zijn kinderen om haar moverende redenen niet is nagekomen met als gevolg dat de vader de kinderen ook een langere tijd niet heeft gezien. Ook ter zitting is gebleken dat de moeder met name [de minderjarige1] daar een beslissende stem in lijkt te geven en op dat punt haar verantwoordelijkheid als ouder om de ontwikkeling van de banden met de andere ouder te bevorderen onvoldoende neemt. Zij lijkt zich daarbij onvoldoende te realiseren dat bij [de minderjarige1] zeer waarschijnlijk sprake is van loyaliteitsproblematiek. Zorgelijk aan de zijde van de vader is wel dat uit de informatie van het raadsonderzoek van februari 2015 blijkt dat hij de kinderen belast met negatieve berichten over de moeder. Het spreekt voor zich dat indien dit juist is, de vader daarmee, zoals ook ter zitting besproken, in het belang van zijn kinderen per direct moet stoppen.
4.6
In de situatie bij de vader kan [de minderjarige1] ook op haar huidige school blijven en daar de voor haar laatste klas afronden terwijl die situatie zich bij de moeder niet zal voordoen. Ter zitting is immers gebleken dat de moeder voornemens is om [de minderjarige1] te plaatsen op een school in [B]. De moeder stelt weliswaar dat dit ook de wens van [de minderjarige1] is maar het hof gaat hieraan voorbij omdat eerder uit het raadsonderzoek is gebleken dat [de minderjarige1] juist de wens had om op haar eigen school te blijven en deze wens toen ook door de moeder in voornoemd onderzoeksrapport is erkend, alsmede ook door haar is benoemd ter zitting van 18 april 2014. Al ware het zo dat [de minderjarige1] van gedachten is veranderd, dan dient ook hier gerealiseerd te worden dat zij vermoedelijk klem zit tussen haar ouders en kan reeds om die reden daaraan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Ook kan zij in de situatie bij de vader haar hobby paardrijden weer oppakken bij haar eigen manege, een tweede wens zoals zij ook bij de raad heeft aangegeven. In deze valt het hof op dat de moeder medio juni 2014 bij de raad heeft aangegeven dat als de kinderen hun hoofdverblijf bij haar krijgen (zij woont dan al in [B]), de kinderen naar hun eigen school kunnen blijven gaan terwijl thans ter zitting is gebleken dat de moeder, zonder de uitspraak van het hof af te wachten en zonder overleg met de vader, met [de minderjarige1] een school in [B] is gaan bezichtigen en [de minderjarige1] niet meer naar haar manege is geweest.
4.7
[de minderjarige2] was en is aangewezen op bijzonder onderwijs. Hij werd en wordt daartoe met een taxibusje gehaald en gebracht naar een school in [F]. Zijn reistijd was in de voormalige gezinssituatie circa 20 minuten enkele reis en hierin zal bij het hoofdverblijf bij de vader geen verandering optreden. Op dit moment lijkt de reistijd vanuit de situatie bij de moeder ongeveer gelijk te zijn omdat zij zijn vervoer heeft geregeld met een moeder uit het dorp. Of dit ook een bestendige afspraak is, is ongewis.
4.8
Vanwege de leeftijd van [de minderjarige3] treden voor hem bij behoud of verandering van hoofdverblijf relatief geen grote veranderingen op omdat hij nog niet schoolgaand is.
4.9
In de situatie bij de moeder treedt voor de kinderen ook een wezenlijke verandering in de gezinssituatie op welke situatie zich bij de vader niet voordoet. Immers de moeder is voornemens te gaan samenwonen met een nieuwe partner met wie zij nu circa anderhalf jaar een relatie heeft.
4.1
Gelet op het voor overwogene en alle omstandigheden van het geval in acht nemend, is het hof van oordeel dat het in het belang van de kinderen wenselijk is dat het hoofdverblijf van hen bij de vader wordt bepaald. Omdat feitelijk sprake zal zijn van een wisseling van het hoofdverblijf van de kinderen van de moeder naar de vader dient in het belang van de kinderen deze overgang zorgvuldig te geschieden. Het hof kan zich daarbij voorstellen dat de zomervakantie, aansluitend op de vakantie bij de vader, het meest aangewezen moment is. Het hof zal daarom het hoofdverblijf bij de vader bepalen met ingang van uiterlijk 1 augustus 2015 waarbij het aan de gezinsvoogd wordt overgelaten om - indien mogelijk en anders middels een aanwijzing - in samenspraak met de ouders de wisseling vorm te geven waarbij het belang van de kinderen een eerste overweging dient te zijn.
4.11
Voor zover de moeder haar verzoek ter zitting tot aanhouding van de beslissing over het hoofdverblijf handhaaft, gaat het hof voorbij aan dit verzoek omdat het hof, gehoord ook de raad en de gezinsvoogd, van oordeel is dat de kinderen op dit moment het meest gebaat zijn bij duidelijkheid op dit punt.
De zorgregeling
4.12
Nu het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader wordt bepaald, dient ook de voorlopige zorgregeling zoals door de rechtbank is bepaald te worden vernietigd. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de beslissing over de definitieve zorgregeling dient te worden aangehouden in afwachting van het verloop van het traject bij [G]. Gelet op de immer aanwezige strijd tussen de ouders en het belang van de kinderen bij rust en duidelijkheid ziet het hof wel aanleiding om de voorlopige zorgregeling zoals door de rechtbank bepaald nader te concretiseren. Om elke onduidelijkheid te voorkomen, zal het hof het begin- en eindtijdstip van de zorgregeling bepalen. Vanwege de verschillende scholen van de kinderen en ook de reistijd van [de minderjarige2] ziet het hof aanleiding om de regeling op de vrijdag eerst om 16.45 uur aan te laten vangen zodat de kinderen uit school eerst even bij de vader kunnen acclimatiseren. Het eindtijdstip zal het hof bepalen op zondagmiddag 16.45 uur. Ook ziet het hof aanleiding om de zorgregeling te vernietigen voor wat betreft ''de mogelijkheid van" omgang op de woensdagmiddag omdat voorkomen moet worden dat ook op dit punt onduidelijkheid en strijd ontstaat. Zoals ook eerder aangegeven zijn de kinderen nu het meest gebaat bij rust en duidelijkheid. Indien het in het belang van de kinderen wordt geacht, is het aan de gezinsvoogd om waar mogelijk de voorlopige zorgregeling uit te breiden. Partijen hebben het hof niet verzocht een haal- en brengregeling vast te stellen. Niettemin gaat het hof ervan uit dat, evenals in de periode vóór de beschikking van 19 november 2014, de moeder de kinderen bij aanvang van de regeling ophaalt en de vader de kinderen na afloop weer thuisbrengt.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen. Het hof dient te beslissen dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader zal zijn en dient te bepalen dat tussen de moeder en de kinderen een voorlopige zorgregeling geldt, in die zin dat zij eens per veertien dagen van vrijdagmiddag 16.45 uur tot zondagmiddag 16.45 uur bij de moeder verblijven, alsmede de helft van de schoolvakanties.
5.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en het proces de uit die relatie geboren kinderen betreft.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 19 november 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [de minderjarige1] (geboren [in] 2004), [de minderjarige2] (geboren [in] 2007) en [de minderjarige3] (geboren [in] 2011) met ingang van uiterlijk 1 augustus 2015 hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben;
bepaalt dat tussen de moeder en de kinderen als voornoemd, in afwachting van het verloop van het traject bij [G], een voorlopige zorgregeling geldt van eens per veertien dagen van vrijdagmiddag 16.45 uur tot zondagmiddag 16.45 uur, alsmede de helft van de vakanties;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 19 november 2014 voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. W. Foppen en
mr. B.J. Voerman, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2015 in bijzijn van de griffier.