ECLI:NL:GHARL:2015:4601

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
200.162.030
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. Prakke-Nieuwenhuizen
  • C.J. Laurentius-Kooter
  • B.F. Keulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinder- en partneralimentatie en terugbetalingsverplichting na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinder- en partneralimentatie na de ontbinding van een geregistreerd partnerschap. De man en de vrouw, die samen drie kinderen hebben, waren in geschil over de hoogte van de alimentatie en de terugbetalingsverplichting van te veel betaalde alimentatie. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de partneralimentatie vastgesteld op € 1.843,- per maand en de kinderalimentatie op € 280,85 per kind per maand. De man ging in hoger beroep en verzocht om een verlaging van de alimentatiebedragen, terwijl de vrouw in incidenteel hoger beroep ging om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en om aanvullende verzoeken te doen met betrekking tot de woning en de bankrekeningen.

Het hof heeft de grieven van de man en de vrouw besproken en vastgesteld dat de man in de periode van 14 november 2014 tot 1 januari 2015 € 280,85 per kind per maand moet betalen en vanaf 1 januari 2015 € 232,- per kind per maand. De partneralimentatie voor de vrouw werd in de periode van 14 november 2014 tot 1 juni 2015 op nihil gesteld, en vanaf 1 juni 2015 moet de man € 608,- per maand betalen. Daarnaast werd de vrouw verplicht om de te veel ontvangen alimentatie vanaf 23 december 2014 terug te betalen aan de man. Het hof compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.162.030
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 356798 en 362826)
beschikking van de familiekamer van 23 juni 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.S. Vos te Tiel,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.C. Floor te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 24 september 2014, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties 10 en 11, ingekomen op 23 december 2014;
  • het verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep met productie A, ingekomen op 10 februari 2015;
  • een journaalbericht van mr. Vos van 23 maart 2015, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van mr. Floor van 9 april 2015 met producties B tot en met E, ingekomen op 13 april 2015;
  • een journaalbericht van mr. Vos van 13 april 2015 met producties 13 tot en met 18, ingekomen op 14 april 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 april 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op 12 augustus 2002 onder partnerschapsvoorwaarden een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. Dit geregistreerd partnerschap is op 14 november 2014 ontbonden door inschrijving van de bestreden beschikking van 24 september 2014 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2005;
  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2006, en
  • [kind 3] , geboren op [geboortedatum] 2009,
gezamenlijk verder ook te noemen: de kinderen, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil zijn de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook te noemen: de partneralimentatie), de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook te noemen: de kinderalimentatie) en de wijze van verdeling van een gedeelte van de gezamenlijke vermogensbestanddelen van partijen. De rechtbank heeft in de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, voor zover hier van belang, met ingang van de datum waarop de beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand de partneralimentatie vastgesteld op € 1.843,- per maand en de kinderalimentatie op € 280,85 per kind per maand. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat partijen door Lauteslager Makelaars B.V. te Utrecht voor 1 november 2014 een voor hen bindende taxatie dienen te laten verrichten van de woning aan de [adres] te [plaats] , het saldo per 1 oktober 2013 van de bankrekening met nummer [XXXXXX] en het saldo van de spaarrekening nummer [XXXXXX] bij helfte wordt verdeeld en de helft van de saldi van de spaarrekeningen (3) van de kinderen per 1 oktober 2013 aan de vrouw wordt uitgekeerd. Daarvoor dient de man eerst nog € 300,- terug te storten van de rekening waarop de vrouw dit bedrag heeft gestort naar de rekening van de vrouw zelf.
4.2
De man is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op zijn draagkracht, de zorgkorting en schenkingen. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de navolgende punten te vernietigen, en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de partneralimentatie van € 1.843,- op nihil te stellen dan wel op een zodanig bedrag dat het hof juist acht, ingaande op 13 november 2014 (lees: 2013), zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift, subsidiair ingaande op 14 november 2014, zijnde de datum waarop het geregistreerd partnerschap tussen partijen is ontbonden, althans vanaf een datum die het hof juist acht;
II. de kinderalimentatie van € 280,85 per kind per maand te wijzigen in maximaal € 99,- per kind per maand, waarbij hetgeen in alinea 13 van het beroepschrift is opgemerkt over de wijzigingen vanaf 1 januari 2015 in acht dient te worden genomen, dan wel te wijzigen in een zodanig bedrag dat het hof juist acht, ingaande op 13 november 2014 (lees: 2013), zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift, subsidiair ingaande op 14 november 2014, zijnde de datum waarop het geregistreerd partnerschap tussen partijen is ontbonden, althans vanaf een datum die het hof juist acht;
III. hetgeen ten aanzien van de bankrekeningen onder het kopje verrekening van pagina 7 van de bestreden beschikking staat te wijzigen in: partijen hebben het saldo per
1 oktober 2013 van de bankrekening met nummer [XXXXXX] en het saldo per
1 oktober 2013 van de spaarrekening nummer [XXXXXX] reeds gedeeld. Partijen hebben er daarbij voor gezorgd dat ieder de schenkingen heeft ontvangen die door zijn/haar ouders zijn gedaan. Het overige saldo is vervolgens bij helfte gedeeld.
4.3
De vrouw is op haar beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de betaalrekening [XXXXXX] en de spaarrekening [XXXXXX] , de spaarrekeningen van de kinderen en de verdeling en het gebruiksrecht van de woning. De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in het principaal hoger beroep:
I. de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen;
in het incidenteel hoger beroep:
II. te verklaren voor recht althans te bepalen dat:
a. de man ter zake de gezamenlijke bankrekeningen een bedrag van € 13.536,68 aan haar dient te voldoen, binnen twee weken na betekening van de in dezen te geven beschikking, dit bedrag uitdrukkelijk nog te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop deze vordering onherroepelijk is vastgesteld tot de dag der algehele voldoening;
b. de man ter zake de spaarrekeningen van de drie kinderen een bedrag van € 4.800,- aan haar dient te voldoen, binnen twee weken na betekening van de in dezen te geven beschikking, dit bedrag uitdrukkelijk nog te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop deze vordering onherroepelijk is vastgesteld tot de dag der algehele voldoening;
III. te bepalen dat zij op grond van artikel 3:300 Burgerlijk Wetboek (BW) wordt gemachtigd om, eventueel onder door het hof te stellen voorwaarden, namens de man:
a. een koopovereenkomst te sluiten met betrekking tot de onroerende zaak, gelegen aan de [adres] te [postcode] ) [plaats] , voor een door een makelaar van Lauteslager Makelaars B.V. te Utrecht te bepalen koop- en laatprijs;
b. de woning genoemd onder a te leveren aan de koper;
c. alle handelingen te verrichten die nodig zijn om de koop en/of levering te bewerkstellingen;
IV. te bepalen dat de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering wordt afgekocht uiterlijk op het moment van notariële overdacht van de woning en aangewend voor aflossing van de hypotheekschuld. De opbrengst van de woning wordt na aflossing van de hypotheekschuld en eventuele kosten verkopend makelaar, bij helfte gedeeld tussen partijen;
en/althans
V. de man te veroordelen tot medewerking aan de verkoop en levering en alle handelingen die nodig zijn om de koop en/of levering te bewerkstelligen van de onroerende zaak, gelegen aan de [adres] te [postcode] ) [plaats] , voor een door een makelaar van Lauteslager Makelaars B.V. te Utrecht te bepalen koop- en laatprijs, althans voor een verkoopprijs of onder voorwaarden als het hof juist acht, binnen twee weken na betekening van de in deze zaak te geven beschikking, althans binnen een termijn die het hof juist acht, op straffe van een dwangsom van € 500,-, althans een bedrag dat het hof juist acht, voor iedere dag dat hij niet aan deze veroordeling voldoet;
VI. een regeling te treffen waarbij het gebruiks- en genotsrecht van de woning aan de [adres] te [postcode] ) [plaats] vanaf 14 mei 2015 aan haar toekomt totdat de woning aan de man dan wel aan een derde wordt overgedragen;
VII. kosten rechtens.
4.4
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man grief 5 in het principaal hoger beroep ingetrokken en de vrouw haar grieven 6, 7 en 7 (lees: 8) in het incidenteel hoger beroep. Gelet op die intrekkingen zal het hof deze grieven onbesproken laten.
5.2
Ter beoordeling aan het hof liggen uitsluitend nog voor de grieven 1 tot en met 4 van de man in het principaal hoger beroep. Deze grieven zien op de kinder- en partneralimentatie.
Kinderalimentatie
5.3
Kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van een en twintig jaren nog niet hebben bereikt, hebben op grond van artikel 1:400 lid 1 BW voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden, indien de draagkracht van de onderhoudsplichtige onvoldoende is om dit levensonderhoud volledig aan allen te verschaffen. Nu de bijdrage van de man ten behoeve van de kinderen in geschil is, zal het hof allereerst beoordelen of en welke bijdrage de man dient te leveren in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen, alvorens in te gaan op het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie.
hoogte behoefte kinderen
5.4
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de berekening van de vrouw gevolgd voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen, aangezien de man deze behoefte niet had betwist. Ook in hoger beroep is niet in geschil de door de vrouw berekende behoefte van de kinderen in 2014 van € 501,- per kind per maand. In eerste aanleg is uitgegaan van een kindgebonden budget van € 48,- per kind per maand, zodat de rechtbank de behoefte heeft vastgesteld op € 453,- per kind per maand (€ 501,- minus € 48,-). In hoger beroep heeft de vrouw een voorschotbeschikking van de belastingdienst van 27 maart 2015 overgelegd, waaruit blijkt dat het kindgebonden budget voor 2014 opnieuw is berekend en thans nihil bedraagt. Het hof zal daarom de behoefte van de kinderen in 2014 vaststellen op € 501,- per kind per maand.
5.5
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet hervorming kindregelingen in werking getreden, in verband waarmee het hof rekening houdt met het kindgebonden budget inclusief de eenouderkop, zoals ook door de man onder meer in grief 4 is gesteld. De vrouw heeft een voorschotbeschikking van de belastingdienst van 21 maart 2015 overgelegd waaruit blijkt dat het kindgebonden budget, inclusief de eenouderkop, in 2015 in totaal € 4.635,- bedraagt, hetgeen neerkomt op afgerond € 129,- per kind per maand. Dit bedrag dient in mindering te worden gebracht op de naar analogie van artikel 1:402a lid 1 BW geïndexeerde behoefte van de kinderen in 2015 van afgerond € 505,- per kind per maand, waardoor de behoefte van de kinderen met ingang van 1 januari 2015 uitkomt op € 376,- per kind per maand. Grief 4 van de man slaagt in zoverre.
Draagkracht
5.6
Bij het bepalen van het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot het de kinderen staat in de beoordeling te worden betrokken.
5.7
Tussen partijen is niet langer in geschil dat, zoals door de rechtbank is vastgesteld, als ingangsdatum van de (eventueel) door de man te betalen kinderalimentatie de datum van inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand dient te worden gehanteerd, te weten 14 november 2014. Gelet op die ingangsdatum zal het hof de draagkracht beoordelen vanaf 14 november 2014.
5.8
Het hof stelt voorop dat het bij de berekening van de draagkracht van een onderhoudsplichtige niet alleen gaat om het feitelijk inkomen, maar ook om het redelijkerwijs te verwerven inkomen.
5.9
Grief 2 van de man is gericht tegen de overwegingen van de rechtbank aangaande zijn inkomen en de ontslagvergoeding die hij heeft ontvangen. In de toelichting op de grief stelt de man dat de rechtbank had moeten uitgegaan van de WW-uitkering die hij ontvangt, want het is niet reëel om zijn draagkracht te berekenen aan de hand van een veel hoger inkomen dan hij daadwerkelijk ontvangt. De man merkt daarbij op dat hij zich de afgelopen maanden heeft ingespannen een nieuwe dienstbetrekking te aanvaarden, maar dit blijkt lastiger dan gedacht, waardoor hij thans nog geen betaalde baan heeft gevonden.
5.1
De vrouw heeft de grief van de man gemotiveerd bestreden en wijst onder meer op het ontbreken van onderliggende stukken met betrekking tot de ontslagvergoeding die de man heeft ontvangen.
5.11
Het hof moet met de vrouw vaststellen dat de man geen onderliggende stukken met betrekking tot zijn ontslag(vergoeding) heeft overgelegd. Door de man wordt niet betwist dat hij een ontslagvergoeding heeft ontvangen, maar zoals hij tijdens de mondelinge behandeling bij dit hof heeft verklaard, kiest hij ervoor geen inzicht te geven in de hoogte van deze vergoeding, dit in verband met een geheimhoudingsverklaring die hij stelt te hebben getekend bij zijn voormalig werkgever. Het hof onderschrijft het uitgangspunt van de rechtbank dat de ontslagvergoeding die de man van zijn voormalig werkgever Douwe Egberts heeft ontvangen, dient te worden aangewend ter compensatie van het inkomensverlies dat is ontstaan als gevolg van de beëindiging van zijn dienstverband met Douwe Egberts met ingang van 1 juli 2014.
Bij gebrek aan bewijsstukken die de stellingen van de man ondersteunen, gaat het hof ervan uit dat de man in staat moet worden geacht met zijn ontslagvergoeding zijn WW-uitkering aan te vullen tot een inkomen behorend bij een werkweek van tweeëndertig uur, zoals de rechtbank heeft vastgesteld van € 88.370,- bruto per jaar (tot in elk geval 1 januari 2016). Anders dan de man is het hof van oordeel dat hij in staat moet worden geacht tweeëndertig uur per week te werken bij de huidige zorgregeling, inhoudende dat de kinderen twee doordeweekse dagen bij hem verblijven, nu alle kinderen naar school gaan en gebruik kan worden gemaakt van verschillende vormen van opvang. Het hof houdt bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de bepaling van de (fictieve) draagkracht voor de kinderalimentatie rekening met de volgende heffingskortingen: de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Conform de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen worden de kosten en voordelen met betrekking tot de eigen woning daarbij buiten beschouwing gelaten.
Onder de gegeven omstandigheden stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de man vast in 2014 op € 4.244,- per maand en in 2015 op € 4.273,- per maand. Grief 2 slaagt in zoverre dat het hof, anders dan de rechtbank, bij de berekening van de kinderalimentatie uitgaat van een inkomen behorend bij een werkweek van tweeëndertig uur.
5.12
De draagkracht van de man zal in 2014 worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 860,-)], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.500,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen terzake van forfaitaire woonlasten, vermeerderd met een bedrag van € 860,- aan overige lasten, en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.
Uit het voorgaande blijkt dat de draagkracht van de man in de periode tot 1 januari 2015 inclusief fiscaal voordeel in totaal afgerond € 1.600,- per maand bedraagt (€ 1477,56 +
€ 122,-). Zoals de man in zijn grief 4 heeft gesteld is als gevolg van de Wet Hervorming Kindregelingen het fiscaal voordeel per 1 januari 2015 voor de man komen te vervallen. De draagkracht van de man bedraagt vanaf 1 januari 2015 aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 875,-)] in totaal afgerond € 1.481,- per maand.
5.13
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw een draagkracht heeft van € 50,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
5.14
Zoals hiervoor in 5.4 en 5.5 is overwogen dient de behoefte van de kinderen in 2014 te worden gesteld op een bedrag van € 501,- per kind per maand (totaal € 1.503,-) en in 2015 op € 376,- per kind per maand (totaal € 1.128,-). Aangezien de totale draagkracht van de man en de vrouw groter is dan de totale behoefte van de kinderen, zal het hof het aandeel van de man in de kosten van de kinderen in 2014 en in 2015 bepalen aan de hand van een draagkrachtvergelijking.
5.15
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
In 2014 bedraagt:
het eigen aandeel van de man: (€ 1.600,- / € 1.650,-) x € 1.503,- = afgerond € 1.457,-
het eigen aandeel van de vrouw: (€ 50,- / € 1.650,-) x € 1.503,- = afgerond € 46,-
samen € 1.503,-
In 2015 bedraagt:
het eigen aandeel van de man: (€ 1.481,- / € 1.531,-) x € 1.128,- = afgerond € 1.091,-
het eigen aandeel van de vrouw: (€ 50,- / € 1.531,-) x € 1.128,- = afgerond € 37,-
samen € 1.128,-
5.16
Derhalve komt in 2014 van de totale behoefte van de kinderen € 1.457,- per maand (afgerond € 485,- per kind per maand) voor rekening van de man. In 2015 komt van de totale behoefte van de kinderen € 1.091,- per maand (afgerond € 364,- per kind per maand) voor rekening van de man.
Vermindering met de zorgkorting
5.17
De man heeft in grief 4 gesteld dat de rechtbank ten onrechte de zorgkorting op 35% heeft vastgesteld. De rechtbank is ervan uitgegaan dat de kinderen vijf dagen per twee weken bij hem zijn, maar de kinderen zijn zes dagen per twee weken bij hem. Volgens de man dient daarom rekening te worden gehouden met een zorgkorting van 40%. De vrouw heeft hiertegenover het standpunt ingenomen dat de door de rechtbank vastgestelde zorgkorting van 35% conform de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen is.
Het hof overweegt als volgt. Overeenkomstig de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen is het percentage van de zorgkorting afhankelijk van de frequentie van de zorg (omgang). Bij gedeelde zorg van gemiddeld drie dagen per week hoort een zorgkorting van 35%. Door de vrouw is niet betwist dat de man, zoals hij stelt, zes dagen per twee weken de zorg voor de kinderen heeft, hetgeen gemiddeld neerkomt op drie dagen zorg per week. Het hof zal daarom rekening houden met een zorgkorting van 35%. Grief 4 van de man faalt in zoverre.
5.18
Nu het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen in 2014
€ 501,- per kind per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting van de man een bedrag van afgerond € 175,- per kind per maand. Dit betekent dat de man in de periode van 14 november 2014 tot 1 januari 2015 zou kunnen bijdragen met € 310,- per kind per maand (€ 485,- minus € 175,-). Echter de vrouw heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld met betrekking tot de kinderalimentatie en, omdat de uitspraak in hoger beroep niet mag leiden tot een voor de man - in vergelijking met de beslissing in eerste aanleg - ongunstiger resultaat (verbod van reformatio in peius), zal het hof de bijdrage van de man voor het jaar 2014 vaststellen op het bedrag dat de rechtbank heeft berekend, te weten € 280,85 per kind per maand.
5.19
Nu het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen in 2015
€ 376,- per kind per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting van de man een bedrag van afgerond € 132,- per kind per maand. Dit brengt met zich mee dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vanaf 1 januari 2015 dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 232,- per kind per maand (€ 364,- minus
€ 132,-).
Partneralimentatie
Hoogte van de behoefte vrouw
5.2
Tussen partijen is niet in geschil de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de vrouw van € 1.898,- netto per maand en haar eigen inkomsten van € 200,- netto per maand, zodat de aanvullende behoefte van de vrouw afgerond € 1.700,- netto per maand bedraagt.
5.21
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. De vrouw betwist dat.
5.22
Evenals bij de kinderalimentatie wordt als ingangsdatum van de (eventueel) door de man te betalen partneralimentatie 14 november 2014 gehanteerd.
5.23
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat het hof voor de berekening van de draagkracht van de man voor de partneralimentatie uit dient te gaan van drie periodes, te weten:
  • periode 1: van 14 november 2014 tot 1 januari 2015;
  • periode 2: van 1 januari 2015 tot 1 juni 2015 (in verband met de fiscale wijzigingen als gevolg van de Wet Hervorming Kindregelingen);
  • periode 3: vanaf 1 juni 2015 (nu de man per die datum in de voormalige echtelijke woning is gaan wonen).
5.24
Zoals onder 5.11 overwogen gaat het hof bij de berekening van de draagkracht van de man uit van een inkomen van € 88.370,- bruto per jaar. Ook hier houdt het hof bij het berekenen van de draagkracht rekening met de volgende heffingskortingen: de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
5.25
Door de vrouw wordt niet betwist de door de man tot 1 juni 2015 opgevoerde woonlasten met betrekking tot de voormalige echtelijke woning (ter hoogte van de helft van de reële woonlasten) en de huur die de man is verschuldigd voor zijn huurwoning. Deze lasten bedragen per maand:
- € 426,- aan hypotheekrente;
- € 136,- aan premie levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek;
- € 48,- aan overige eigenaarslasten, en
- € 1.080,- aan huur.
Bij bepaling van de omvang van de lasten wordt rekening gehouden met een fiscaal voordeel
in verband met de aftrekbaarheid uit hoofde van de eigenwoningregeling van de betaalde helft van de hypotheekrente van € 426,- per maand onder bijtelling van de helft van het eigenwoningforfait op jaarbasis in 2014 van afgerond € 858,- en in 2015 van € 919,-, afgeleid van de WOZ-waarde van € 245.000,-.
5.26
Met ingang van 1 juni 2015 wordt door het hof rekening gehouden met de volgende woonlasten voor de man per maand:
- € 852,- aan hypotheekrente;
- € 272,- aan premie levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek, en
- € 95,- aan overige eigenaarslasten.
Bij bepaling van de omvang van de lasten wordt rekening gehouden met een fiscaal voordeel
in verband met de aftrekbaarheid uit hoofde van de eigenwoningregeling van de betaalde hypotheekrente van € 852,- per maand onder bijtelling van het eigenwoningforfait op jaarbasis van € 1.838,-, afgeleid van de WOZ-waarde van € 245.000,-. Met grief 1 kwam de man op tegen het oordeel van de rechtbank dat met de helft van de woonlasten van de voormalige echtelijke woning rekening werd gehouden aan zijn zijde in plaats van met de volledige woonlasten. Deze grief slaagt in zoverre dat het hof met ingang van 1 juni 2015 rekening houdt met de volledige kosten van de voormalige echtelijke woning, aangezien de man vanaf dat moment in de voormalige echtelijke woning zal gaan wonen.
5.27
Voorts houdt het hof, evenals de rechtbank, voor alle drie de periodes rekening met een zorgpremie van € 110,- per maand aan de zijde van de man, nu deze kosten niet door de vrouw worden betwist.
5.28
Met grief 3 komt de man op tegen het oordeel van de rechtbank dat rekening wordt gehouden met een bedrag van € 300,- per maand aan opvangkosten voor de kinderen. Volgens de man is sprake van € 300,- aan opvangkosten als uitgegaan wordt van een werkweek van achtentwintig uur, terwijl de rechtbank is uitgegaan van een werkweek van tweeëndertig uur. De man stelt dat het wenselijk is uit te gaan van een werkweek van achtentwintig uur in verband met de overeengekomen zorgregeling, maar indien wordt uitgegaan van een werkweek van tweeëndertig uur dient wel rekening te worden gehouden met een hoger bedrag aan opvangkosten. Deze extra opvangkosten heeft de man becijferd op
€ 261,69 per maand. De vrouw betwist deze stellingen van de man. Zij stelt op haar beurt dat een bedrag van € 300,- netto per maand aan kosten kinderopvang, ook bij werkweek van tweeëndertig uur, is gerechtvaardigd. Het hof gaat, zoals overwogen onder 5.11, uit van een 32-urige werkweek.
Evenals de rechtbank zal het hof in redelijkheid rekening houden met een bedrag van € 300,- per maand aan opvangkosten, aangezien de man de daadwerkelijke opvangkosten onvoldoende met stukken heeft onderbouwd en hij voorts geen inzage heeft gegeven in de door hem mogelijk te ontvangen tegemoetkoming van het Rijk (kinderopvangtoeslag). Grief 3 faalt.
5.29
Nu het de vaststelling van de draagkracht van de man voor partneralimentatie betreft, houdt het hof rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Expertgroep Alimentatienormen aanbevolen draagkrachtpercentage van 60.
5.3
Ten laste van de draagkracht van de man komt voorts het aandeel dat de man levert, inclusief de zorg, in de kosten van de kinderen in de periode tot 1 januari 2015 van afgerond € 456,- per kind per maand (€ 280,85 + € 175,-) en met ingang 1 januari 2015 van € 364,- per kind per maand (€ 232,- + € 132,-).
5.31
Aldus berekent het hof dat de man in periode 1 en 2 geen draagkracht heeft voor een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en dat de man in periode 3 een draagkracht heeft van € 608,- per maand.
De terugbetalingsverplichting
5.32
Desgevraagd heeft de man tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij tot de afgelopen maand (het hof begrijpt tot maart 2015) aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. De man heeft verzocht te bepalen dat het bedrag dat hij uit hoofde van zijn alimentatieverplichtingen te veel heeft betaald, door de vrouw aan hem moet worden terugbetaald. Volgens de man kan de vrouw de teveel betaalde bedragen voldoen uit haar vermogen van ongeveer € 90.000,-, ontstaan door de verdeling van de gezamenlijke woning en bankrekeningen. Bovendien heeft zij vanaf eind 2014 rekening kunnen houden met de situatie dat voldane bedragen dienden te worden terugbetaald. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit verzoek van de man. Volgens haar is een groot deel van haar vermogen al opgesoupeerd, omdat zij herinrichtingskosten heeft gehad en advocaatkosten van reeds € 20.000,-. Ook de betaalde alimentatiebijdragen zijn volgens haar opgesoupeerd.
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw in ieder geval vanaf datum indiening verzoekschrift van de man in hoger beroep, zijnde 23 december 2014, rekening kunnen houden met de omstandigheid dat de partner- en kinderalimentatie als gevolg van het verzoeken van de man in hoger beroep lager zouden kunnen uitvallen dan waarop de rechtbank deze had vastgesteld en had zij moeten reserveren voor de mogelijkheid van terugbetaling aan de man. Bovendien heeft de vrouw, gelet op haar vermogen, onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij door een terugbetaling van te veel door de man aan haar betaalde partner- en kinderalimentatie in financiële moeilijkheden zou kunnen komen. Het hof zal het verzoek van de man dan ook toewijzen en de vrouw een terugbetalingsverplichting opleggen van hetgeen zij vanaf 23 december 2014 te veel aan partner- en kinderalimentatie van de man heeft ontvangen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als hierna te melden.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen partners zijn en de procedure de onderhoudsbijdragen aan de vrouw en de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft drie berekeningen van de draagkracht van de man gemaakt en twee berekeningen van het netto besteedbaar inkomen van de man. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
8. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
24 september 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw in de periode van 14 november 2014 tot 1 januari 2015 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 280,85 per kind per maand zal betalen en vanaf 1 januari 2015 € 232,- per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van haar levensonderhoud in de periode van 14 november 2014 tot 1 juni 2015 op nihil wordt gesteld en dat de man aan de vrouw vanaf 1 juni 2015 als bijdrage in haar kosten van levensonderhoud € 608,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw is gehouden is tot terugbetaling aan de man van de na 23 december 2014 tot heden teveel ontvangen partner- en kinderalimentatie;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, C.J. Laurentius-Kooter en
B.F. Keulen, bijgestaan door mr. W. Nagelhout als griffier, en is op 23 juni 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.