In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige, die sinds 2010 in een pleeggezin verblijft. De moeder, die het gezag over de minderjarige alleen uitoefent, verzoekt het hof de eerdere beschikking van de rechtbank te vernietigen, waarin de vader toestemming tot erkenning en gezamenlijk gezag is verleend. De vader heeft op zijn beurt het verzoek van de moeder bestreden. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de belangen van de minderjarige, de moeder en de vader. Het hof oordeelt dat de moeder onvoldoende feiten heeft aangevoerd die zouden wijzen op een negatieve impact van de erkenning op de minderjarige of de relatie tussen de moeder en de minderjarige. Het hof concludeert dat de belangen van de vader en de minderjarige bij erkenning zwaarder wegen dan die van de moeder. De rechtbank heeft terecht de vervangende toestemming tot erkenning verleend. Wat betreft het gezag oordeelt het hof dat het niet in het belang van de minderjarige is om de vader met het gezag te belasten, gezien de problematiek van de minderjarige en zijn langdurige verblijf in een pleeggezin. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank voor wat betreft het gezag en wijst het verzoek van de vader af, terwijl de overige beslissingen van de rechtbank worden bekrachtigd.