ECLI:NL:GHARL:2015:4933

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
3 juli 2015
Zaaknummer
200.168.049/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met aandacht voor hechtingsrelatie en opvoedkundige capaciteiten van pleegouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van drie maanden, maar heeft dit verzoek later ingetrokken. De GI, William Schrikker Jeugdbescherming, had verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar. De moeder heeft zich verzet tegen dit verzoek en stelde dat een kortere termijn van zes maanden meer passend zou zijn, en dat er nader onderzoek naar de wenselijkheid van thuisplaatsing had moeten plaatsvinden.

Het hof heeft in zijn overwegingen gekeken naar de ontwikkeling van [de minderjarige] en de hechtingsrelatie met de pleegouders. Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige] sinds zijn geboorte uit huis geplaatst is en dat de pleegouders hem de stabiliteit en zorg bieden die hij nodig heeft. De moeder heeft weliswaar een positieve ontwikkeling doorgemaakt, maar het hof oordeelt dat zij niet in staat is om de verzwaarde opvoedingssituatie van [de minderjarige] aan te kunnen. De gedragsproblemen van [de minderjarige] zijn zorgwekkend en vereisen een bovengemiddeld kundige opvoeder.

Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. De beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd, en het verzoek van de moeder om een nader onderzoek naar thuisplaatsing is afgewezen. Het hof heeft benadrukt dat het in het belang van [de minderjarige] is om duidelijkheid te krijgen over zijn toekomstperspectief.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.168.049/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/167094/JE RK 15-94)
beschikking van de familiekamer van 23 juni 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.M.J. Leerkes, kantoorhoudend te Arnhem,
tegen
William Schrikker Jeugdbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[B],

wonende te [C],
hierna te noemen: de vader,
2. de pleegouders van [de minderjarige],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 5 maart 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 31 maart 2015, is de moeder
in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking, (naar het hof begrijpt:) voor wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, te vernietigen en opnieuw rechtdoende primair te bepalen dat het verzoek machtiging uithuisplaatsing wordt toegewezen voor de duur van drie maanden, subsidiair het verzoek machtiging uithuisplaatsing toe te wijzen voor zes maanden en te gelasten dat er
een onderzoek zal plaatsvinden naar het perspectief van [de minderjarige] (thuisplaatsing dan wel blijvende uithuisplaatsing) en dat de beslissing voor het overige wordt aangehouden in afwachting van de resultaten van het onderzoek, althans een zodanige beslissing te nemen
als het hof in goede justitie zal vernemen te behoren.
2.2
Ter zitting van het hof is namens de moeder naar voren gebracht dat de inhoud van het beroepschrift wordt gehandhaafd met uitzondering van het primaire verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden in verband met het tijdsverloop. De overige verzoeken worden gehandhaafd.
2.3
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 13 mei 2015, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.4
Op 28 april 2015 is bij het hof binnengekomen een brief gedateerd 24 april 2015 van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Overijssel, locatie Almelo, (verder te noemen: de raad) waarin de raad aangeeft niet ter zitting van het hof aanwezig te zullen zijn.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 28 mei 2015 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat en haar maatschappelijk werkster, mevrouw [D]. Namens de GI zijn mevrouw [E] (gedragswetenschapper) en mevrouw [F] (jeugdzorgwerker) verschenen. Zij hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de aanwezigheid van mevrouw [D] ter zitting van het hof. Mr. Leerkes heeft een pleitnotitie overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Tijdens het huwelijk tussen de vader en de moeder is [in] 2012 te [C] [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige]) geboren. De heer [B] is niet de biologische vader van [de minderjarige]. De vader en de moeder zijn gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] belast. De moeder heeft nog drie andere kinderen; dochter [G], geboren [in] 2008, en de tweeling [H] en [I], geboren [in] 2013, die allen onder toezicht zijn gesteld en uit huis zijn geplaatst.
3.2
Op 20 maart 2012 is de maatregel van ondertoezichtstelling uitgesproken over
de toen nog ongeboren [de minderjarige]. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
3.3
Op 3 juli 2012 is [de minderjarige] uit huis geplaatst. [de minderjarige] verbleef eerst tijdelijk bij
een vriendin van de moeder, waarna hij in augustus 2012 in een pleeggezin is geplaatst.
In augustus 2013 is [de minderjarige] overgeplaatst naar het huidige pleeggezin. De machtiging tot uithuisplaatsing is telkens verlengd.
3.4
Bij inleidend verzoekschrift van 19 januari 2015, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 22 januari 2015, heeft de GI, voor zover in hoger beroep van belang, verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een jaar, met ingang van
19 maart 2015.
3.5
De moeder heeft zich tegen het inleidende verzoek van de GI verweerd.
3.6
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 5 maart 2015, waarvan beroep, heeft de kinderrechter, voor zover in hoger beroep van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk
20 maart 2016.

4.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
4.1
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezicht-stelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.2
De moeder kan zich met de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet verenigen. Zij voert - kort gezegd - aan dat uithuisplaatsing voor de duur van een jaar niet noodzakelijk is, maar voor de duur van zes maanden, en dat de rechtbank nader onderzoek had moeten gelasten naar de wenselijkheid van thuisplaatsing.
4.3
De GI heeft ter zitting van het hof naar voren gebracht dat [de minderjarige] onlangs is geobserveerd door het [J] ([J])
team van [K] en dat op 11 mei 2015 een tussenevaluatie heeft plaatsgevonden.
Hieruit is naar voren gekomen dat [de minderjarige] zorgelijk gedrag laat zien en dat hij op alle ontwikkelingsgebieden een achterstand heeft. De ontwikkeling van [de minderjarige] gaat bij de pleegouders, waar hij al anderhalf jaar woont, wel vooruit. Een thuisplaatsing bij de moeder zal een breuk in de hechtingsrelatie tussen [de minderjarige] en de pleegouders veroorzaken, aldus de GI. Volgens de GI ligt het perspectief van [de minderjarige] in het pleeggezin waar hij verblijft en is de aanvaardbare termijn om naar thuisplaatsing toe te kunnen werken inmiddels verstreken. Gelet op de geconstateerde gedragsproblemen bij [de minderjarige], zal hij nog verder door [K] onderzocht worden. In het verdere onderzoek zal (onder meer) gekeken worden naar de hechtingsontwikkeling van [de minderjarige] en de eventuele aanwezigheid van het Foetaal Alcohol Syndroom (FAS).
4.4
Het hof overweegt het volgende. Uit algemeen wetenschappelijk onderzoek naar pleegkinderen en hun eventuele terugplaatsing is (onder meer) gebleken dat terugplaatsing binnen een bepaalde termijn dient te geschieden (voor jonge kinderen binnen een (half) jaar).
Het perspectief van een terugplaatsing naar (een van) de ouders dient niet jarenlang onzeker te blijven. [de minderjarige], die inmiddels 3 jaar oud is, is vanaf dat hij drie maanden oud was al uit huis geplaatst. De situatie van de moeder destijds was zeer zorgelijk, waardoor zij niet in staat was om [de minderjarige] de verzorging en veiligheid te bieden die hij nodig had.
[de minderjarige] heeft hierdoor een slechte start gehad en lijkt beschadigd door het gebrek aan veiligheid in de eerste maanden van zijn leven.
Gebleken is dat de moeder nadien een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt.
Zo accepteert de moeder hulpverlening en ondersteuning en verleent zij hieraan haar medewerking. De moeder heeft een vaste relatie en woonomgeving en heeft samen met
haar nieuwe partner een netwerk opgebouwd. Dat de moeder, ondanks haar zeer belaste voorgeschiedenis, thans een redelijk stabiel leven lijkt te leiden, acht het hof te prijzen.
Gelet echter op het tijdsverloop van bijna 3 jaren sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige] is de termijn waarbinnen het in het algemeen nog in het belang van een kind wordt geacht om naar thuisplaatsing toe te werken ruimschoots verstreken. Daar komt bij dat de moeder geen inzicht toont in de problematiek van [de minderjarige] en wat hij nodig heeft om zich positief te kunnen ontwikkelen. De gedragsproblemen die [de minderjarige] laat zien worden door de moeder ook niet als zodanig herkend, zo heeft zij ter zitting van het hof nogmaals naar voren gebracht. Volgens de moeder is de pleegmoeder de enige die bij [de minderjarige] gedragsproblemen heeft waargenomen. Echter, ook uit het recent verrichte onderzoek van [K] komt naar voren dat er bij [de minderjarige] sprake is van gedragsproblematiek en tevens een achterstand op meerdere gebieden. De problematiek van [de minderjarige] is dusdanig ernstig dat hij een bovengemiddeld kundige opvoeder nodig heeft die een op zijn specifieke problematiek toegespitste opvoedkundige aanpak kan bieden. Naar gebleken is beschikken de pleegouders over de benodigde opvoedkundige capaciteiten en bieden zij [de minderjarige] rust, stabiliteit, veiligheid en structuur. Het hof is van oordeel dat de moeder, ondanks dat zij veel van [de minderjarige] houdt en er niet getwijfeld wordt aan haar goede inzet en medewerking, gelet
op haar eigen problematiek en in aanmerking genomen dat zij op alle leefgebieden ondersteuning en begeleiding behoeft, onvoldoende draagkrachtig is om de verzwaarde opvoedingssituatie van [de minderjarige] aan te kunnen. Het hof is van oordeel dat de door de moeder aangevoerde grieven en bezwaren niet opwegen tegen het belang van [de minderjarige] op een ongestoorde ontwikkeling binnen het pleeggezin waar hij verblijft.
4.5
Het hof merkt ten overvloede op, met de rechtbank, van oordeel te zijn dat het op dit moment onduidelijk is hoe de situatie van de moeder zal zijn na de bevalling van haar vijfde kindje in of omstreeks juli 2015. De komst van een baby betekent een grote verandering in het leven van de moeder en haar nieuwe partner. Of de situatie van de moeder met de baby erbij nog steeds stabiel zal zijn, is de vraag. Op voorhand kan in ieder geval niet met zekerheid worden gezegd dat dit het geval zal zijn.
4.6
Het hof ziet overigens geen aanleiding om alsnog een onderzoek naar de mogelijkheden van thuisplaatsing te laten verrichten, zoals door de moeder verzocht, nu de uitkomsten van een dergelijk onderzoek niet tot een ander oordeel zullen leiden. Het hof acht een dergelijk onderzoek voorts te belastend voor [de minderjarige]. Het hof zal het verzoek van de moeder om een nader onderzoek te gelasten dan ook afwijzen.
4.7
Gelet op het voorgaande, is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog onverminderd aanwezig zijn en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor zijn verzorging en opvoeding. De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] dient derhalve te worden verlengd. Een kortere duur dan een jaar, zoals door de moeder verzocht, is, vanwege de mening van de GI dat thuisplaatsing niet meer aan de orde is, niet zinvol en niet in het belang van [de minderjarige].
Het hof acht het in het belang van [de minderjarige], maar ook in het belang van de moeder dat er
op korte termijn duidelijkheid komt over het toekomstperspectief van [de minderjarige].
4.8
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking dient te bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 5 maart 2015, voor zover aan hoger beroep onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, voorzitter, mr. I.A. Vermeulen en
mr. G.K. Schipmölder, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 juni 2015 in bijzijn van de griffier.