Uitspraak
1.[B],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking, (naar het hof begrijpt:) voor wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, te vernietigen en opnieuw rechtdoende primair te bepalen dat het verzoek machtiging uithuisplaatsing wordt toegewezen voor de duur van drie maanden, subsidiair het verzoek machtiging uithuisplaatsing toe te wijzen voor zes maanden en te gelasten dat er
een onderzoek zal plaatsvinden naar het perspectief van [de minderjarige] (thuisplaatsing dan wel blijvende uithuisplaatsing) en dat de beslissing voor het overige wordt aangehouden in afwachting van de resultaten van het onderzoek, althans een zodanige beslissing te nemen
als het hof in goede justitie zal vernemen te behoren.
3.De vaststaande feiten
de toen nog ongeboren [de minderjarige]. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
een vriendin van de moeder, waarna hij in augustus 2012 in een pleeggezin is geplaatst.
In augustus 2013 is [de minderjarige] overgeplaatst naar het huidige pleeggezin. De machtiging tot uithuisplaatsing is telkens verlengd.
19 maart 2015.
4.De motivering van de beslissing
team van [K] en dat op 11 mei 2015 een tussenevaluatie heeft plaatsgevonden.
Hieruit is naar voren gekomen dat [de minderjarige] zorgelijk gedrag laat zien en dat hij op alle ontwikkelingsgebieden een achterstand heeft. De ontwikkeling van [de minderjarige] gaat bij de pleegouders, waar hij al anderhalf jaar woont, wel vooruit. Een thuisplaatsing bij de moeder zal een breuk in de hechtingsrelatie tussen [de minderjarige] en de pleegouders veroorzaken, aldus de GI. Volgens de GI ligt het perspectief van [de minderjarige] in het pleeggezin waar hij verblijft en is de aanvaardbare termijn om naar thuisplaatsing toe te kunnen werken inmiddels verstreken. Gelet op de geconstateerde gedragsproblemen bij [de minderjarige], zal hij nog verder door [K] onderzocht worden. In het verdere onderzoek zal (onder meer) gekeken worden naar de hechtingsontwikkeling van [de minderjarige] en de eventuele aanwezigheid van het Foetaal Alcohol Syndroom (FAS).
Gebleken is dat de moeder nadien een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt.
Zo accepteert de moeder hulpverlening en ondersteuning en verleent zij hieraan haar medewerking. De moeder heeft een vaste relatie en woonomgeving en heeft samen met
haar nieuwe partner een netwerk opgebouwd. Dat de moeder, ondanks haar zeer belaste voorgeschiedenis, thans een redelijk stabiel leven lijkt te leiden, acht het hof te prijzen.
Gelet echter op het tijdsverloop van bijna 3 jaren sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige] is de termijn waarbinnen het in het algemeen nog in het belang van een kind wordt geacht om naar thuisplaatsing toe te werken ruimschoots verstreken. Daar komt bij dat de moeder geen inzicht toont in de problematiek van [de minderjarige] en wat hij nodig heeft om zich positief te kunnen ontwikkelen. De gedragsproblemen die [de minderjarige] laat zien worden door de moeder ook niet als zodanig herkend, zo heeft zij ter zitting van het hof nogmaals naar voren gebracht. Volgens de moeder is de pleegmoeder de enige die bij [de minderjarige] gedragsproblemen heeft waargenomen. Echter, ook uit het recent verrichte onderzoek van [K] komt naar voren dat er bij [de minderjarige] sprake is van gedragsproblematiek en tevens een achterstand op meerdere gebieden. De problematiek van [de minderjarige] is dusdanig ernstig dat hij een bovengemiddeld kundige opvoeder nodig heeft die een op zijn specifieke problematiek toegespitste opvoedkundige aanpak kan bieden. Naar gebleken is beschikken de pleegouders over de benodigde opvoedkundige capaciteiten en bieden zij [de minderjarige] rust, stabiliteit, veiligheid en structuur. Het hof is van oordeel dat de moeder, ondanks dat zij veel van [de minderjarige] houdt en er niet getwijfeld wordt aan haar goede inzet en medewerking, gelet
op haar eigen problematiek en in aanmerking genomen dat zij op alle leefgebieden ondersteuning en begeleiding behoeft, onvoldoende draagkrachtig is om de verzwaarde opvoedingssituatie van [de minderjarige] aan te kunnen. Het hof is van oordeel dat de door de moeder aangevoerde grieven en bezwaren niet opwegen tegen het belang van [de minderjarige] op een ongestoorde ontwikkeling binnen het pleeggezin waar hij verblijft.
Het hof acht het in het belang van [de minderjarige], maar ook in het belang van de moeder dat er
op korte termijn duidelijkheid komt over het toekomstperspectief van [de minderjarige].
5.De beslissing
mr. G.K. Schipmölder, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 juni 2015 in bijzijn van de griffier.