ECLI:NL:GHARL:2015:5097

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
8 juli 2015
Zaaknummer
21-000775-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. Koolschijn
  • G.M. Meijer-Campfens
  • B.P.J.A.M. van der Pol
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gekwalificeerde doodslag en TBS na terugwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad. De verdachte was eerder door de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld voor moord en diefstal met geweld, maar het hof sprak hem vrij van moord wegens onvoldoende bewijs voor voorbedachte raad. In plaats daarvan werd hij veroordeeld voor gekwalificeerde doodslag, waarbij hij een gevangenisstraf van negen jaren en TBS met verpleging van overheidswege opgelegd kreeg. De zaak betreft een delict dat plaatsvond in de periode van 29 tot en met 30 juli 2012, waarbij de verdachte het slachtoffer met een snoer heeft gewurgd en vervolgens geld heeft gestolen. Het hof oordeelde dat de verdachte, die onder invloed van drugs verkeerde, niet voldoende gelegenheid had gehad om na te denken over zijn daad, wat leidde tot de vrijspraak van moord. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van doodslag, waarbij het hof de verklaringen van de verdachte als betrouwbaar beschouwde. De strafmaat werd bepaald door de ernst van het delict en de recidivekans, waarbij de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd. De beslissing om TBS op te leggen was gebaseerd op de noodzaak van behandeling en het hoge recidivegevaar.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000775-15
Uitspraak d.d.: 8 juli 2015
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 27 januari 2015 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 december 2012 met de parketnummers 07-660247-12 en 07-203648-11 (tul) in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 juni 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde en veroordeling voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 12 jaren met aftrek van voorarrest, oplegging van TBS met verpleging van overheidswege en afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd om ten aanzien van het beslag te beslissen conform de eerdere beslissing van het hof. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
dr. mr. J. Boksem, naar voren is gebracht.

Procesgang

Verdachte is in eerste aanleg, bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 december 2012, ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde (moord) en van het onder 2 ten laste gelegde (diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren met aftrek van voorarrest en TBS met verpleging van overheidswege. Voorts heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere opgelegde werkstraf afgewezen en ten aanzien van het beslag de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast van drie adresboeken, twee visitekaartjes inclusief een mapje en een papier en de teruggave aan verdachte gelast van een paar schoenen, een broek, een riem, een paar sokken, een jas, een blouse en een mobiele telefoon.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft in hoger beroep bij arrest van 19 juli 2013 de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde (moord) en van het onder 2 ten laste gelegde (diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft), als voortgezette handeling gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren met aftrek van voorarrest, TBS met verpleging van overheidswege en afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging Voorts heeft het hof ten aanzien van het beslag beslissingen genomen gelijkluidend aan de beslissingen van de rechtbank.
Bij arrest van 27 januari 2015 heeft de Hoge Raad dat arrest van het gerechtshof vernietigd voor zover het betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit en de strafoplegging en heeft het de zaak teruggewezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden om de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen. De Hoge Raad heeft in het arrest overwogen dat het oordeel van het hof dat de voorbedachte raad bewezen kan worden verklaard niet toereikend was gemotiveerd.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom in zoverre opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover na de terugwijzing van de Hoge Raad onderworpen aan het hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1. primair:
hij in of omstreeks de periode van 29 tot en met 30 juli 2012 te [plaats] opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een snoer (van een boormachine) om de hals van die [slachtoffer] gewikkeld en/of dat snoer (met kracht) aangetrokken en/of die [slachtoffer] (met dat snoer) gewurgd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
1. subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 29 tot en met 30 juli 2012 te [plaats] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een snoer (van een boormachine) om de hals van die [slachtoffer] gewikkeld en/of dat snoer (met kracht) aangetrokken en/of die [slachtoffer] (met dat snoer) gewurgd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een geldbedrag (van ongeveer 200 euro), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren;
1. meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 29 tot en met 30 juli 2012 te [plaats] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een snoer (van een boormachine) om de hals van die [slachtoffer] gewikkeld en/of dat snoer (met kracht) aangetrokken en/of die [slachtoffer] (met dat snoer) gewurgd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak feit 1 primair

Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet, toegespitst op deze zaak, komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof is – met de advocaat-generaal en de raadsman - van oordeel dat dit in de onderhavige zaak niet is komen vast te staan en overweegt hiertoe het volgende.
Er zijn bij het onderhavige delict geen getuigen aanwezig geweest. Gelet daarop is verdachte de enige die in dit kader inzicht kan verschaffen in hetgeen zich heeft afgespeeld.
Verdachte - zwaar verslaafd aan cocaïne al dan niet in combinatie met alcohol - heeft verklaard dat hij op 29 juli 2012 gedurende de hele dag bier had gedronken en cocaïne had gebruikt. Rond 20:00 uur ging hij naar het huis van het slachtoffer. Verdachte en het slachtoffer kenden elkaar al jaren, verdachte kreeg - naar eigen zeggen - meermalen geld van het slachtoffer al dan niet in ruil voor seksuele diensten. Verdachte vroeg het slachtoffer die avond om geld om meer cocaïne te kunnen kopen. Het slachtoffer zei dat hij geen geld had. Dit geloofde verdachte niet. Verdachte heeft daarna op enig moment bedacht om het slachtoffer om te brengen zodat hij geld uit de portemonnee van het slachtoffer kon pakken om cocaïne te kopen. Verdachte ging vervolgens naar de wc en daarna naar de bijkeuken om een snoer te pakken. Hij knipte het snoer van een boormachine los en ging terug naar het slachtoffer. Hij legde het snoer om de hals van het slachtoffer en wurgde hem daarmee. Nadat hij had geconstateerd dat het slachtoffer niet meer ademde pakte hij de portemonnee van het slachtoffer. Daar bleek € 200,- in te zitten. Verdachte belde zijn dealer om cocaïne te bestellen. Daarna pakte hij zijn fiets en haalde voor € 200,- aan cocaïne op. Verdachte ging weer terug naar het huis van slachtoffer en rookte daar al die cocaïne op. In de vroege ochtend van 30 juli 2012 is verdachte op de fiets naar het politiebureau gegaan en meldde aan de dienstdoende agenten dat hij iemand had omgebracht. Om 05:18 uur is verdachte door de politie aangehouden.
Door de verdediging is gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn handelen en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Verdachte handelde naar eigen zeggen in een waas en een opwelling, veroorzaakt door verdachtes drang naar nog meer cocaïne en de emotionele ontlading die werd veroorzaakt doordat het slachtoffer zijn verzoek om geld had afgewezen. Verdachte heeft verklaard dat er enige – ongeveer vijf – minuten moeten hebben gezeten tussen zijn besluit om het slachtoffer te doden en de daaropvolgende dood.
Gelet op voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof - met de advocaat-generaal en de raadsman - van oordeel dat onvoldoende bewijs aanwezig is om aan te kunnen nemen dat verdachte zich - in de hiervoor beschreven toestand, waarin hij zich op dat moment bevond - gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De wijze waarop het slachtoffer is omgebracht levert geen eenduidige aanwijzingen op dat het anders is geweest. Het hof acht daarom niet bewezen hetgeen onder 1 primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs feit 1 subsidiair

Door de raadsman is ter zitting van het hof betoogd, dat verdachte het slachtoffer niet heeft omgebracht ‘met het oogmerk’ om enig strafbaar feit - in casu de diefstal van een
geldbedrag – voor te bereiden omdat verdachte door zijn gemoedstoestand niet in staat was tot intentioneel handelen. Er was hoogstens sprake van voorwaardelijk opzet en dit is niet genoeg om oogmerk aan te nemen. Er dient derhalve een vrijspraak voor de ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag te volgen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoren bij de politie verklaard dat hij het slachtoffer van het leven heeft beroofd om geld te bemachtigen. Ter zitting bij het hof d.d. 24 juni 2015 heeft hij dit herhaald. Het hof acht de verklaringen van verdachte op dit punt helder en betrouwbaar en voldoende om oogmerk te kunnen aannemen. De psychische gesteldheid van verdachte werkt in dezen niet zover door dat dit anders zou komen te liggen. Het hof zal voornoemde verklaringen van verdachte dan ook voor het bewijs van het ten laste gelegde ‘oogmerk’ gebruiken. Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair:
hij in de periode van 29 tot en met 30 juli 2012 te [plaats] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een snoer van een boormachine om de hals van die [slachtoffer] gewikkeld en dat snoer met kracht aangetrokken en die [slachtoffer] met dat snoer gewurgd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke voren omschreven doodslag werd gevolgd van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een geldbedrag van ongeveer 200 euro, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde levert op:
doodslag, gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden
in eendaadse samenloop
met het onder 2. reeds eerder gekwalificeerde feit:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Gelet op het bepaalde in artikel 55 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht past het hof slechts één strafbepaling toe, in dit geval artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht (gekwalificeerde doodslag), zijnde de zwaarste bepaling. Hierna zal het hof dan ook spreken over
hetfeit.

Strafbaarheid van de verdachte

Door de raadsman en de advocaat-generaal is ter zitting van het hof medegedeeld, dat zij instemmen met het gebruik van de – hierna te bespreken – rapportages. Een actualisering daarvan vonden zij en lijkt gelet op de inhoud daarvan ook in de ogen van het hof niet noodzakelijk.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Omtrent verdachte is door F. Koenraadt, registerpsycholoog, naar aanleiding van het ten laste gelegde feit een rapport d.d. 25 november 2012 uitgebracht, welk rapport als conclusie inhoudt dat er bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsproblematiek met antisociale en afhankelijke trekken en zwakbegaafdheid is aangetroffen. Daarnaast is er een verslaving aan cocaïne, wiet en alcohol geconstateerd. Gezien de aard en het beloop van de stoornis bestond deze ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Koenraadt concludeert dat aan verdachte het plegen van het hem ten laste gelegde dan ook in verminderde mate kan worden toegerekend.
Voorts is omtrent verdachte door F. Nhass, psychiater een rapport d.d. 30 november 2012 uitgebracht, welk rapport als conclusie inhoudt dat verdachte lijdende is aan een beperking van de verstandelijke vermogens (zwakbegaafdheid), ernstige afhankelijkheid van cocaïne, alcohol en cannabis en persoonlijkheidsproblematiek met antisociale en afhankelijke kenmerken. Deskundige Nhass heeft ter zitting van het hof d.d. 5 juli 2013 aangegeven dat sprake is van een ziekelijke stoornis waar gesproken wordt van de verslaving van verdachte en een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van zwakbegaafdheid. Deze
persoonlijkheidsproblematiek en kenmerken bestonden volgens Nhass ook reeds ten tijde
van het ten laste gelegde. Verdachte dient volgens Nhass als verminderd
toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
Gelet op de inhoud van voormelde rapporten kan het hof zich verenigen met de conclusies van de deskundigen Koenraadt en Nhass dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Het hof zal dan ook uitgaan van een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Nu niet is gebleken dat verdachte het bewezen verklaarde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft [slachtoffer] van het leven beroofd. Het was hem om diens geld te doen. Verdachte heeft het slachtoffer, dat hem vertrouwde en weerloos op zijn bank in zijn eigen woning lag, onverhoeds benaderd met een snoer en hem daarmee gewurgd. Daarna heeft verdachte geld dat toebehoorde aan het slachtoffer gestolen om vervolgens cocaïne te kunnen kopen.
Verdachte heeft door zijn gedragingen blijk gegeven van het ontbreken van respect voor het leven van een ander mens. Een feit als dit veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving en de rechtsorde is hierdoor ernstig geschokt. Verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht en dat alleen maar om geld te verkrijgen om cocaïne te kunnen kopen. Een feit als dit behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. Bij dit alles past vergelding
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 19 mei 2015, eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens strafbare feiten. In 2011 is verdachte veroordeeld wegens een vermogensdelict. Langer geleden, in 2005 en daarvoor, is verdachte een paar maal veroordeeld wegens vermogensdelicten met een, overigens veel minder ernstige, geweldscomponent.
Het hof zal bij de bepaling van de strafmaat rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Ook houdt het hof rekening met het feit dat verdachte, toen hij eenmaal de cocaïne, die hij van het geld van het slachtoffer had aangeschaft, had opgerookt en besefte wat hij had gedaan, zich heeft gemeld bij de politie en bij de politie en ter zitting bij de rechtbank en het hof open kaart heeft gespeeld over zijn handelen. Het lijkt erop dat verdachte daarmee zijn strafrechtelijke verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn handelen.
Gelet op voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van negen jaren een passende en noodzakelijke bestraffing is, mede in het licht van hetgeen hierna wordt overwogen over de gevorderde TBS met verpleging.

Oplegging van maatregel

De raadsman heeft ter zitting van het hof kenbaar gemaakt dat ook de verdediging het aangewezen acht dat aan verdachte een TBS met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij zich niet verzet tegen het opleggen van een TBS met verpleging, omdat hij behandeld wil worden. Zoals hiervoor reeds opgemerkt is door de raadsman en de advocaat-generaal ter zitting van het hof medegedeeld, dat zij instemmen met het gebruik van de voornoemde en hierna genoemde rapportages.
Voormeld psychologisch rapport van Koenraadt, houdt naast het eerder overwogene – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – in:
'Gezien de ernst van het ten laste gelegde en de ruime kans op herhaling, worden behandeling en begeleiding als aangewezen geadviseerd en wel in het kader van een strafrechtelijke maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege. Gezien de aard en de ernst van het thans ten laste gelegde gecombineerd met het forse middelengebruik en de forse psychiatrische problematiek waar betrokkene mee kampt, is een minder ingrijpende sanctie in een voorwaardelijk kader niet realistisch.
Minder ingrijpende aanpak kan hem er al te gemakkelijk toe brengen voortijdig zijn medewerking te staken, zoals ook gebleken is in een eerdere behandeling in de Piet Roordakliniek.'
Het psychiatrisch rapport van Nhass, houdt naast het eerder overwogene – voor zover hier van belang zakelijk weergegeven – in:
'De ernst van het tenlastegelegde feit en het hoge recidiverisico in acht nemende, lijkt alleen de maatregel van TBS voldoende kader te bieden om te kunnen komen tot een langdurige, intensieve behandeling en daarmee een terugdringen van het recidiverisico.
Omdat er bij betrokkene sprake is van ernstige verslavingsproblematiek is de verwachting dat een TBS met voorwaarden (ondanks het feit dat betrokkene gemotiveerd is, lijdensdruk ervaart en in het verleden in staat is gebleken zich enige tijd aan de voorwaarden van een voorwaardelijke strafdeel te houden) gedoemd is te mislukken. De kans is immers groot dat als de craving naar middelen groot wordt, de voorwaarden geschonden worden. Hier spelen tevens de beperkingen die voortkomen uit zijn zwakbegaafdheid een rol (ter plekke onvoldoende in staat zijn zich los te maken van het situatiegebonden denken; het bedenken van alternatieven; het overzien van consequenties). Daarnaast kan opgemerkt worden dat er in geval van betrokkene nauwelijks sprake is geweest van alarmsignalen die vooraf zijn gegaan aan een dergelijk ernstig delict als het tenlastegelegde. Bovenstaande in overweging nemend kan gesteld worden dat alleen een TBS met dwangverpleging het gevaar op recidive voldoende kan afwenden'.
Ter zitting van het hof, d.d. 5 juli 2013, heeft deskundige Nhass verklaard dat zij, ook gezien het verhandelde ter terechtzitting, blijft bij deze eerder gestelde conclusie en heeft Nhass herhaald dat alleen een TBS met dwangverpleging aangewezen is.
Het hof neemt voornoemde conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de zijne.
Het hof is van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling onontkoombaar is en dient te worden opgelegd. Gebleken is dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en een ziekelijke stoornis bestonden. Het door hem begane feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Er is - naar het oordeel van het hof – hoog recidivegevaar aanwezig. De algemene veiligheid van personen eist het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en het daarbij te geven bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, waarbij de duur van de maatregel niet in tijd is beperkt.
Het door verdachte begane misdrijf was gericht op en veroorzaakten gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De terbeschikkingstelling kan dan ook de duur van vier jaren te boven gaan.
De verdediging heeft ter zitting van het hof verzocht om het opnemen van een advies als bedoeld in artikel 37b Sr, in die zin dat het hof zou adviseren om de – hierna te bespreken – TBS met verpleging van overheidswege reeds te laten ingaan na 1/3 van de op te leggen gevangenisstraf. Het hof ziet evenwel geen reden om van de hoofdregel – eerst wordt de gevangenisstraf (althans: 2/3 daarvan) uitgezeten en daarna volgt de TBS – af te wijken.
Namens verdachte heeft de raadsman het hof ook verzocht om zich bij arrest uit te laten omtrent de plaats van de tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel. Het hof overweegt hieromtrent dat dit een kwestie is waarover andere instanties dan het hof beslissingsbevoegd zijn. Het hof ziet geen redenen om bij arrest een suggestie te doen omtrent de plaats van tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel.
Het hof wijst de verzoeken van de verdediging af.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in het arrondissement Zwolle-Lelystad van 16 november 2011 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren, parketnummer 07-203648-11. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf afwijzen, nu het hof tenuitvoerlegging hiervan gelet op de op te leggen gevangenisstraf en TBS-maatregel niet opportuun acht.

Beslag

Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende goederen vermeld op de beslaglijst onder 6 tot en met 12, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
Het hof zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 5 vermelde goederen, nu voorshands niet duidelijk is wie als zodanig kan/kunnen worden aangemerkt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 55, 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een paar schoenen (merk: Nike Air Max)
een blauwe broek
een bruine riem
een paar zwarte sokken
een zwarte jas
een meerkleurige blouse
een mobiele telefoon (merk: Samsung).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een adresboek
een adresboek
twee visitekaartjes inclusief een mapje
een groot adressenboek
een papier.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Zwolle-Lelystad van 8 november 2012, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in het arrondissement Zwolle-Lelystad van 16 november 2011, parketnummer 07-203648-11, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 20 uren.
Aldus gewezen door
mr. P. Koolschijn, voorzitter,
mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. B.P.J.A.M. van der Pol, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 8 juli 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van der Pol is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.