In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, die op 17 december 2014 had besloten om zowel de moeder als de vader ontheffingen van het gezag over de kinderen te verlenen. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ontheffing van haar gezag af te wijzen.
De zaak is behandeld op basis van eerdere beslissingen en rapporten, waarin werd vastgesteld dat de ouders ongeschikt waren om de zorg voor de kinderen te dragen. De vader was in 2011 veroordeeld tot gevangenisstraf en TBS wegens seksueel misbruik, en de kinderen waren onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Het hof heeft de argumenten van de moeder, die stelde dat zij zich positief had ontwikkeld en dat de kinderen bij haar zouden moeten kunnen wonen, zorgvuldig overwogen. Echter, het hof concludeerde dat de moeder nog steeds onmachtig was om de zorg voor de kinderen te bieden, gezien de ernstige problemen die in het verleden waren vastgesteld.
Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De kinderen hadden zich goed ontwikkeld in hun pleeggezinnen en het hof oordeelde dat het in hun belang was om deze situatie niet te verstoren. De moeder's verzoek om het gezag te behouden werd afgewezen, en het hof benadrukte dat de ontheffing van het gezag niet in strijd was met het recht op respect voor het gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.