II. [slachtoffer] is overleden door verstikking a.g.v. anderszins bij leven opgelopen inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend dan wel samendrukkend geweld aan de hals, al dan niet in combinatie met smoren.
Daarop heeft de deskundige geantwoord: “aan de hand van de sectiebevindingen zou ik zeggen, aangezien ik een Bayesiaanse uitspraak moet doen, dat de kansen deze bevindingen aan te treffen bij beide hypothesen even waarschijnlijk zijn.”
Het hof stelt vast dat de deskundigen Van Driessche, Botter en Van de Goot allen verklaard hebben dat de letsels van [slachtoffer] een noodlottig ongeval van de trap niet uitsluiten.
Daar komt bij dat het slachtoffer letsel had dat is te relateren aan een val van de trap, te weten schaafwonden met een gestreept patroon dat in grote lijnen overeenkomt met het tapijt op de trap. Verder heeft Van de Goot in zijn schriftelijke rapportage gerelateerd dat er kalkdeposities zijn aangetroffen in kleine celonderdelen van de hartspier. Dit zou wijzen op schade aan de hartspieren met een ouderdom van meer dan dertig minuten. Op de zitting in eerste aanleg heeft Van de Goot nader toegelicht dat deze bevinding het scenario zou kunnen ondersteunen dat het slachtoffer geruime tijd onmachtig op de grond heeft gelegen met daarbij een onvermogen tot ademen op wat voor niveau dan ook. Naar het oordeel van het hof is een dergelijke aanwijzing voor een ruim tijdsverloop niet zonder meer te rijmen met verwurging en smoren, niet op zichzelf, maar ook niet gelet op het hetgeen bekend is over de activiteiten van verdachte die ochtend.
Het hof is daarom op dit punt met de rechtbank van oordeel dat de forensische bevindingen in deze zaak geen uitsluitsel bieden over de vraag of [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een misdrijf of een noodlottig ongeval. De advocaat-generaal heeft in zijn requisitoir betoogd dat van een val van de trap geen sprake is en dat de letsels die bij [slachtoffer] zijn vastgesteld door een derde moeten zijn toegebracht. Op grond van het voorgaande deelt het hof dat standpunt van de advocaat-generaal niet.
De rechtbank is in haar vonnis uitgebreid ingegaan op de verklaringen van de verdachte en de gebleken onjuistheden in die verklaringen. Met de rechtbank stelt het hof vast dat verdachte aantoonbaar op wezenlijke punten bij herhaling heeft gelogen over wat zich in de ochtend van 2 juli 2012 precies heeft afgespeeld.
Verdachte heeft in de verhoren bij de politie op 3 en 8 juli 2012, dus kort na het overlijden van [slachtoffer], verklaard hoe zijn dag op 2 juli 2012 is verlopen. Verdachte omschrijft onder meer dat hij na het opstaan naar beneden is gegaan en zijn mail heeft bekeken op zijn laptop. Verdachte heeft verder verklaard dat hij en [slachtoffer] die ochtend van 2 juli 2012 wat woorden hadden over het feit dat verdachte niet aanwezig kon zijn bij het bezoek van de kraamzorg, die de volgende dag langs zou komen. Voorts verklaart verdachte dat hij na de ruzie rond 9.00 uur met de auto naar Burgerzaken is gegaan in verband met het omzetten van de parkeervergunning, maar daar niet naar binnen is geweest omdat hij zich bijtijds realiseerde dat hij de hiervoor vereiste berijdersverklaring niet bij zich had. Verdachte is vervolgens naar zijn werk (Oracle) gereden en om 10.00 uur had hij een conference call. De conference call heeft hij half in de auto genomen en hij is op het parkeerdek van ‘The Wall’ gaan staan. Uit zijn verklaringen op 3 en 8 juli 2012 komt verder naar voren dat verdachte naar Oracle ging om zijn VPN (Virtual Private Network) te testen. Verdachte verklaart dat hij op kantoor zijn laptop heeft opgestart en dat hij zag dat de VPN-verbinding niet gemaakt kon worden. Verdachte is nog even teruggelopen naar zijn auto omdat hij zijn portemonnee was vergeten en heeft ondertussen nog naar huis gebeld. Vervolgens is hij teruggegaan naar Oracle om pakketjes op te halen en daarna is hij naar huis gereden omdat hij om 13.00 uur een afspraak had met een fotograaf. Thuis aangekomen trof hij in de hal van de woning [slachtoffer] onderaan de trap. Verdachte heeft om 12.06 uur naar het telefoonnummer 112 gebeld.
Uit het daaropvolgende tactische onderzoek door de politie blijkt dat veel van de details uit verdachtes verklaringen niet kunnen kloppen. Zo is uit onderzoek aan de laptop gebleken dat de laptop van verdachte ’s ochtends, nadat verdachte is opgestaan, niet is opgestart. Uit onderzoek naar telefoongegevens is naar voren gekomen dat de telefoon van verdachte ten tijde van de gestelde rit naar Burgerzaken een telefoonmast nabij zijn huis heeft aangestraald. De conference calls waarover verdachte heeft verklaard, hebben volgens de historische gegevens die bij de provider zijn opgevraagd, plaatsgevonden omstreeks 10.00 uur, zoals verdachte ook heeft verklaard, maar daarbij zijn gedurende de gesprekken steeds zendmasten aangestraald in de buurt van de woning van verdachte. Rond 10.00 uur heeft de laptop van verdachte verbinding gemaakt met het netwerk in de woning van verdachte. Hieruit blijkt in ieder geval dat verdachte de conference call niet al rijdend op weg naar zijn werk heeft gevoerd. Uit onderzoek aan de laptop van verdachte is verder gebleken dat deze, anders dan verdachte heeft verklaard, in het geheel niet is geactiveerd tijdens zijn bezoek aan Oracle, en verder is gebleken dat verdachte pas om 10.44 uur het pand van Oracle is binnengegaan en het pand alweer heeft verlaten om 10.58 uur. Uit het onderzoek is ook gebleken dat verdachte rond 11.01 uur vanaf zijn werk naar de Darwindreef in Utrecht is gereden (de omgeving van zijn woning), en dat hij tussen 11.24 uur en 11.38 uur weer is teruggereden naar zijn werk.
Het hof stelt vast dat verdachte gelogen heeft over zijn alibi in de ochtend van 2 juli 2012. Verdachte heeft onder meer onjuist verklaard over waar hij zich omstreeks 10.00 uur bevond en hij heeft de autorit tussen 11.01 uur en 11.38 uur verzwegen.
Buurtbewoners hebben een verklaring afgelegd over wat zich die ochtend omstreeks 9.00 uur heeft afgespeeld in de tuin van verdachte en [slachtoffer]. Een getuige verklaarde onder meer dat [slachtoffer] schreeuwend huilde, zo hard, dat ze dacht dat er een kind dood was. Een andere buurvrouw verklaarde dat [slachtoffer] ongelooflijk gilde en krijste en op een hysterische manier ‘nee nee’ schreeuwde. Weer een andere getuige verklaarde dat het geschreeuw en gekrijs van [slachtoffer] door merg en been ging en heel indringend was.
Dit lijkt niet te rijmen met de verklaring van verdachte, inhoudende dat er een discussie was en dat zij ‘wat woorden’ hadden met elkaar. Verder is komen vast te staan dat een bezoek van de kraamzorg niet was gepland, zodat ook de door verdachte opgegeven reden voor de ruzie onwaar lijkt te zijn.
Geconfronteerd met de onjuistheden in zijn verklaringen heeft verdachte zijn verklaringen steeds aangepast naar de op dat moment bekend zijnde onderzoeksresultaten, of verklaard dat hij het niet meer weet. Het hof volgt de raadsman niet in zijn betoog dat sprake zou zijn van een feilbaar geheugen waardoor inconsistenties optreden in verdachtes verklaringen. Daarvoor zijn er in de verklaringen die verdachte zeer kort na 2 juli 2012 heeft afgelegd te veel onjuistheden op te veel eenvoudig te herinneren punten. Het hof trekt eerder de conclusie dat verdachte op veel punten aantoonbaar leugenachtig heeft verklaard.
Ten slotte is er nog de voor verdachte belastende vondst van diens onderbroek met bloedsporen. Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte werd op de bovenste plank van een kast, achter een stapel kleding, een in elkaar gefrommeld T-shirt aangetroffen waarin een blauwe onderbroek was gerold. Op deze onderbroek werden bloedsporen aangetroffen van [slachtoffer]. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij de onderbroek mogelijk de vorige avond heeft gebruikt om bloedneuzen van [slachtoffer] te stelpen. Gelet op de vindplaats van de onderbroek en het feit dat het in ieder geval opmerkelijk is dat verdachte de bebloede onderbroek weer zou hebben gedragen de volgende ochtend, waarna hij het achter in de kast in een T-shirt heeft weggestopt, gaat het hof ervan uit dat verdachte ook hierover niet naar waarheid heeft verklaard.
In al het voorgaande ziet het hof sterke aanwijzingen dat verdachte in de woning is geweest ten tijde van het overlijden van het slachtoffer en dat hij door middel van zijn verklaringen en het wegmaken van de onderbroek met bloed heeft willen verhullen wat zich in de ochtend van 2 juli 2012 heeft voorgedaan.
De advocaat-generaal is bij zijn requisitoir ingegaan op de zoektermen op de computers van verdachte en heeft deze redengevend gevonden voor het bewijs. Zo heeft verdachte onder meer gezocht op termen als ‘bedwelmen ethanol’, ‘inademen pure ethanol’, ‘nek breken’, ‘how to kill someone and leave no trace’ en ‘ways to kill without a trace’.
Met de advocaat-generaal en de rechtbank is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat het verdachte is geweest die op deze termen heeft gezocht.
Het hof overweegt dat verdachte door zijn leugenachtige verklaringen ontegenzeggelijk een zware verdenking op zich heeft geladen betrokken te zijn geweest bij de dood van [slachtoffer] en haar zoon [slachtoffer 2]. Ook de aanwijzingen dat verdachte een groter deel van de ochtend in de woning is geweest en de door hem op internet gebezigde zoektermen zijn voor hem belastend. Het hof ziet zich geconfronteerd met de vraag of deze omstandigheden voldoende zijn om bij het ontbreken van overtuigend forensisch en pathologisch bewijs voor een misdrijf als doodsoorzaak toch te komen tot een veroordeling. Het Openbaar Ministerie heeft in hoger beroep uiteengezet dat de verdachte een motief voor het doden van het slachtoffer zou hebben gehad. De aangedragen gronden zijn naar het oordeel van het hof niet overtuigend en kunnen ook anders geduid worden. Daarmee ontbreekt in deze zaak een kenbaar motief.
Een pathologische misdrijfgerelateerde oorzaak van een ongeval en een kenbaar motief om het slachtoffer van het leven te beroven zijn belangrijke ankers in elke bewijsconstructie in een strafzaak. Nu deze ankers ontbreken, althans niet gedragen worden door voldoende en overtuigende bewijsmiddelen, is het hof, net als de rechtbank van oordeel dat het overige bewijsmateriaal onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. Het hof kan niet met voldoende zekerheid uitsluiten dat [slachtoffer] en [slachtoffer 2] op een andere wijze om het leven zijn gekomen dan opgenomen in de tenlastelegging, ondanks de vermoedelijke aanwezigheid van verdachte in de woning. De door verdachte gebruikte zoektermen op internet kunnen ook niet worden gerelateerd aan een vastgestelde wijze van overlijden.
Het hof betreurt het dat, mede doordat verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven, de nabestaanden in onzekerheid zullen blijven over wat zich die ochtend in de woning heeft afgespeeld. Het hof heeft echter uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk verzoek horen getuigen
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 7 juli 2015 een e-mail aan het hof overgelegd waarin melding wordt gemaakt van mogelijke getuigen. De advocaat-generaal heeft verzocht om, indien het hof tot de conclusie komt dat er onvoldoende bewijs is om tot een veroordeling te komen, het onderzoek ter terechtzitting te heropenen teneinde nader onderzoek te doen, te weten het horen van [getuige] en zijn echtgenote en - op basis van de uitkomsten van de verhoren - nader te bepalen getuigen.
Gelet op al het voorgaande, met name op de betekenis van het ontbreken van een duidelijke doodsoorzaak voor de vrijspraak, acht het hof het doen van nader onderzoek en het horen van nadere getuigen niet noodzakelijk en wijst het hof dit verzoek af.