ECLI:NL:GHARL:2015:5947

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
21-004438-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in woning te Wijchen met gemeen gevaar voor goederen en levens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 10 april 2013. De verdachte, geboren in 1972 en wonende te Wijchen, is beschuldigd van brandstichting in een woning op 26 september 2012. Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 5 juni 2014 en 28 juli 2015. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en heeft daarnaast schadevergoedingsvorderingen van twee benadeelde partijen ingediend. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en is tot een andere bewijsbeslissing gekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door brandbare vloeistof door de brievenbus van de voordeur van de woning van zijn buren te gieten en deze in brand te steken. Dit heeft geleid tot gemeen gevaar voor goederen en mogelijk levensgevaar voor aanwezige personen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijke brandstichting en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan twaalf maanden onvoorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uur. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is verplicht tot schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004438-13
Uitspraak d.d.: 11 augustus 2015
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 10 april 2013 met parketnummer 05-701521-12 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1972] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 juni 2014 en 28 juli 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van voorarrest en oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 1.419,= met daarbij de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 28.203,43 met daarbij de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. H.J.R.M. Boersma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 september 2012 te Wijchen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan [adres] ), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk
een hoeveelheid brandbare vloeistof door de brievenbus van de voordeur naar binnen gegoten en/of over die voordeur gegoten en/of (vervolgens) die brandbare vloeistof met een aansteker aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen in en om ) die woning en/of aangrenzende gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in die woning en omliggende woningen/gebouwen aanwezige personen en/of huisdieren, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich, samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan de brandstichting.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu het bewijs dat hij betrokken was bij de brandstichting, ontbreekt, dan wel het bewijs niet boven iedere twijfel verheven is.
De raadsvrouw stelt zich daarbij op het standpunt dat de anonieme getuigenverklaring van NN, die niet gehoord is kunnen worden, en de verklaring van mevrouw A niet kunnen dienen als bewijs. Datzelfde geldt voor de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] nu haar verklaringen tegenstrijdig, onbetrouwbaar en kennelijk leugenachtig zijn.
Overwegingen van het hof
Op 26 september 2012 is er brand gesticht in de woning aan [adres] te Wijchen. Uit het sporenonderzoek blijft dat de brand is ontstaan door een brandbare vloeistof door de brievenbus van de voordeur naar binnen te gieten en vuur in aanraking te brengen met de brandbare vloeistof. Door de brand was gemeen gevaar voor goederen in en om de woning en aangrenzende gebouwen te duchten.
Uit het dossier blijkt dat de bewoners van de woning waar de brand is gesticht ten tijde van de brandstichting niet in hun woning aanwezig waren. Van bewoners van aangrenzende gebouwen is niet bekend of zij op dat moment aanwezig waren in hun woning. Aldus kan (vgl. HR 17 februari 2009, NJ 2009, 120) op die grond niet bewezen worden dat levensgevaar voor hen inderdaad te duchten was, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
De nicht van verdachte [medeverdachte] is voor haar aandeel in deze brandstichting onherroepelijk veroordeeld. Zij heeft verklaard dat zij ruzie had met haar buren op [adres] . De avond vóór de brand was verdachte bij haar op bezoek. Haar zus [zus medeverdachte] was er toen ook. Op een geven moment heeft verdachte toen geroepen: ‘Kom we steken de boel in brand”, waarbij het voor iedereen duidelijk was dat met de boel het huis van de buren bedoeld werd. Voorts heeft [medeverdachte] verklaard dat verdachte op de ochtend van de brand met een colafles met een vloeistof erin naar het huis van haar buren is gegaan en daar met de colafles vloeistof tegen de deur van de buren heeft gestrooid. Daarna pakte hij een aansteker en stak de woning in de brand.
Anders dan de verdediging acht het hof de verklaring van [medeverdachte] wel betrouwbaar voor het bewijs. [medeverdachte] is voor haar betrokkenheid bij dit feit onherroepelijk veroordeeld en heeft haar straf uitgezeten. Bij de raadsheer-commissaris heeft zij de verklaring die zij heeft afgelegd bij politie bevestigd en daarbij duidelijk aangegeven dat het verdachte was die de brand heeft aangestoken. Daarnaast wordt haar verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [zus medeverdachte] , zuster van [medeverdachte] , die de avond voor de brandstichting bij haar zus [medeverdachte] op bezoek was. Daar was toen ook verdachte ( [verdachte] ) aanwezig. [zus medeverdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte] en [verdachte] het hadden over brand of iets dergelijks bij de buren [slachtoffer 1] . Dat [medeverdachte] op andere niet cruciale punten wisselend en/of tegenstrijdig heeft verklaard doet aan haar betrouwbaarheid wat betreft de betrokkenheid van de verdachte met de brandstichting niet af.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de getuigenverklaringen van de getuigen respectievelijk aangeduid met A en NN niet voor het bewijs mogen worden gebezigd omdat de getuige NN niet door de verdediging is gehoord en de verklaring van A een dé auditu verklaring betreft van het hetgeen zij gehoord heeft van NN.
Het hof gebruikt de verklaring van getuige NN noch die van getuige A voor het bewijs. Het verweer kan daarom onbesproken blijven.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks26 september 2012 te Wijchentezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht in een woning(gelegen aan [adres]), immers heeft/hebbenverdachteen/of (een of meer van) zijn mededader(s)toen aldaar
opzettelijk een hoeveelheid brandbare vloeistof door de brievenbus van de voordeur naar binnen gegoten en/of over die voordeur gegoten en/of (vervolgens)die brandbare vloeistof met een aansteker aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met(een)brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen in en om ) die woning en/of aangrenzende gebouwen,in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in die woning en omliggende woningen/gebouwen aanwezige personen en/of huisdieren, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderente duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zonder duidelijk aanwijsbare redenen brand gesticht in de woning van de buren van zijn nicht zonder zich te bekommeren om de ernstige gevaren die zijn handelen in voor personen en goederen zou kunnen teweegbrengen. Door deze brandstichting is er schade aan de voordeur en is de in de nabijheid van deze voordeur gelegen hal, meterkast en toilet zwaar beschadigd. Ten tijde van de brand waren er geen personen maar wel drie honden in het pand aanwezig die het slachtoffer hadden kunnen worden van de brand.
Door de brandstichting heeft de bewoonster van het pand geruime tijd psychische problemen ondervonden. Brandstichting is een ernstig strafbaar feit en bovendien zeer gevaarlijk. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat brandstichting in de directe omgeving leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid bij omwonenden.
Ten voordele van de verdachte houdt het hof rekening met het feit dat verdachte na de brandstichting zijn leven in positieve zin heeft gewijzigd. Hij is afgekickt van zijn alcoholverslaving en heeft samen met de gemeente een traject ingezet dat moet leiden tot een vaste baan. Een gevangenisstraf van een zodanige lengte die zou inhouden dat verdachte wederom in detentie zou geraken, zou deze positieve kentering in zijn leven kunnen doorkruisen. Gelet hierop komt het hof tot een andere strafoplegging dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof zal verdachte veroordelen tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel de tijd van de door verdachte tijd in voorarrest niet zal overstijgen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. Wel ziet het hof in de ernst van het feit de reden om aan verdachte een werkstraf op te leggen van maximale duur.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.419. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gehele toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is in hoger beroep niet inhoudelijk betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.068,4.2. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 28.203,43.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is in hoger beroep niet inhoudelijk betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof is bekend met het feit dat medeverdachte [medeverdachte] onherroepelijk voor dit feit door de rechtbank is veroordeeld met toewijzing van de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het hof zal daarom het hof bij de toewijzingen van de vorderingen bepalen dat indien en voor zoverre [medeverdachte] de haar opgelegde vorderingen zal hebben betaald, verdacht zal zijn bevrijd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.419,00 (tweeduizend vierhonderdnegentien euro) bestaande uit € 419,00 (vierhonderdnegentien euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij met dien verstande dat indien en voor zover [medeverdachte] aan haar betalingsverplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre zal zijn bevrijd
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.419,00 (tweeduizend vierhonderdnegentien euro) bestaande uit € 419,00 (vierhonderdnegentien euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schadebij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
34 (vierendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover [medeverdachte] heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 30.068,42 (dertigduizend achtenzestig euro en tweeënveertig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij met dien verstande dat indien en voor zover [medeverdachte] aan haar betalingsverplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre zal zijn bevrijd
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 30.068,42 (dertigduizend achtenzestig euro en tweeënveertig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
185 (honderdvijfentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover [medeverdachte] voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. R. van den Heuvel, voorzitter,
mr. M. Barels en mr. A. van Waarden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.W. Jansink, griffier,
en op 11 augustus 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Proces-verbaal terechtzitting

Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 11 augustus 2015.
Tegenwoordig:
mr. H.G.W. Stikkelbroeck, voorzitter,
mr. A.H.J.M. Damen, advocaat-generaal,
J.R.M. Roetgerink, griffier..
De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1972] ,
wonende te [woonplaats] .
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.