ECLI:NL:GHARL:2015:5994

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
24-002805-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake rijden onder invloed van alcohol

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol. De verdachte heeft op 26 augustus 2010 in Almere een voertuig bestuurd met een alcoholgehalte van 825 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de wettelijke limiet ligt. Het hof heeft de zaak behandeld op meerdere zittingen, waarbij de verdachte en zijn raadsman, mr. D.L.A.M. Pluijmakers, hun verweer hebben gevoerd. De advocaat-generaal heeft gepleit voor een bewezenverklaring en een geldboete van € 1.000,-, alsook een ontzegging van de rijbevoegdheid voor negen maanden.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft gepleegd. Het hof heeft daarbij overwogen dat de verklaringen van de verdachte en getuigen niet geloofwaardig zijn en dat er voldoende bewijs is dat de verdachte de bestuurder was van het voertuig op het moment van het ongeval. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare verkeersmisdrijven, wat meeweegt in de strafoplegging.

De uiteindelijke straf bestaat uit een geldboete van € 900,-, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor negen maanden. Het hof heeft de verdachte ook de mogelijkheid gegeven om de geldboete in termijnen te betalen, gezien zijn financiële situatie. De uitspraak is gedaan op 11 augustus 2015.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-002805-10
Uitspraak d.d.: 11 augustus 2015
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van
24 november 2010 met parketnummer 07-172373-10 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 juni 2011, 12 december 2011, 9 juli 2014 en 28 juli 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal ter terechtzitting, strekkende tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 1.000,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. D.L.A.M. Pluijmakers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26-08-2010 in de gemeente Almere als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 825 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging omtrent het bewijs

Anders dan de raadsman acht het hof het niet geloofwaardig dat iemand anders dan de verdachte de Volkswagen Touran op 26 augustus 2010 heeft bestuurd. Het hof overweegt daartoe dat de verdachte zelf korte tijd na het ongeval, namelijk op 27 augustus 2010 om 00.50 uur, tegenover de politie heeft verklaard dat hij de auto heeft bestuurd. Het hof ziet geen enkele reden deze verklaring van de verdachte niet voor het bewijs te gebruiken, zoals door de raadsman is verzocht. Door verbalisant [verbalisant] is ter terechtzitting van 9 juni 2011 verklaard dat er twee mannen aanwezig waren op de plaats van het ongeval en dat de verdachte bevestigde dat hij de bestuurder was van de Volkswagen. Door de bestuurder van de auto met wie de verdachte in botsing is gekomen, [betrokkene 1], is ter terechtzitting van 12 december 2011 verklaard dat hij geen andere mensen uit de auto heeft zien stappen, terwijl hij de auto voortdurend in het zicht heeft gehad. Hij heeft verklaard dat hij de verdachte aan de bestuurderszijde van de auto heeft zien uitstappen. De twee Poolse mannen, namelijk [betrokkene 2] en [betrokkene 3], die volgens de verdachte bij hem in de auto zaten en waarvan laatstgenoemde de bestuurder zou zijn geweest, hebben beiden zowel voor de Poolse rechter als voor de raadsheer-commissaris verklaard op 26 augustus 2010 niet in Nederland te zijn geweest en al helemaal niet bij een auto-ongeval betrokken te zijn geweest. De handgeschreven verklaringen waarin wordt aangegeven dat dit wel het geval was en dat [betrokkene 3] degene is geweest die de auto zou hebben bestuurd, zijn - gelet op de door voornoemde Poolse getuigen tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen en ook gezien de duidelijk waarneembare verschillen tussen het handschrift waarin die verklaringen zijn geschreven en de handschriften waarmee die verklaringen zijn ondertekend - kennelijk niet door henzelf opgesteld.
Het hof acht het aan de verdachte ten laste gelegde feit mitsdien wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26-08-2010 in de gemeente Almere als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 825 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een auto onder invloed van alcoholhoudende drank. Het alcoholgehalte van zijn adem was 825 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en uiteindelijk ook een verkeersongeval veroorzaakt. Blijkens een op naam van de verdachte gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 20 juni 2014 is de verdachte in het verleden eerder ter zake van dergelijke verkeersmisdrijven veroordeeld. De ter zake gegeven veroordelingen hebben hem kennelijk niet kunnen overtuigen van de strafwaardigheid van zijn handelen.
Het hof zal in de strafoplegging betrekken dat er sinds het instellen van hoger beroep veel tijd is verstreken, zij het dat deze vertraging mede zijn oorzaak vindt in de door de verdediging gedane verzoeken tot het horen van verschillende getuigen. Door het tijdsverloop is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens overschreden. Het hof acht in deze zaak een geldboete van € 1.000,- passend, maar zal, de schending van de redelijke termijn in aanmerking nemend, deze geldboete beperken tot € 900,-. In verband met de schulden die de verdachte heeft, zal het hof bepalen dat de verdachte deze geldboete in termijnen mag voldoen. Daarnaast acht het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur op zijn plaats. Anders dan de raadsman ziet het hof geen aanleiding de duur van deze ontzegging van de rijbevoegdheid te matigen of deze ontzegging geheel voorwaardelijk op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 900,00 (negenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
18 (achttien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
9 (negen) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 100,00 (honderd euro).
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. G.M. Meijer-Campfens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier,
en op 11 augustus 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. L.T. Wemes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.