ECLI:NL:GHARL:2015:6068

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
17 augustus 2015
Zaaknummer
200.171.113/01 en 200.171.113/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor afgifte van een reisdocument voor een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor de afgifte van een reisdocument voor een minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de kinderrechter in de rechtbank Overijssel verzocht om toestemming voor het verstrekken van een paspoort aan zijn dochter, [de minderjarige], geboren in 2010. De moeder, verweerster in hoger beroep, had dit verzoek bestreden en verzocht om de toestemming voor de afgifte van het paspoort. De kinderrechter had in zijn beschikking van 20 april 2015 de vader verplicht om toestemming te geven voor de afgifte van het paspoort, wat de vader niet accepteerde.

In hoger beroep heeft de vader verzocht om schorsing van de beschikking van de kinderrechter en om vernietiging van deze beschikking. Hij vreesde dat de moeder, als zij naar Marokko zou gaan, niet zou terugkeren naar Nederland en dat zij [de minderjarige] zou laten besnijden. De moeder heeft echter verklaard dat zij enkel met vakantie naar Marokko wil gaan om [de minderjarige] kennis te laten maken met haar grootouders.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de moeder met [de minderjarige] naar Marokko zal vertrekken om zich daar blijvend te vestigen of dat zij voornemens is [de minderjarige] te laten besnijden. Het hof oordeelde dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij met haar moeder op vakantie kan gaan. Het verzoek van de vader tot schorsing van de beschikking is afgewezen en de beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.171.113/01 en 200.171.113/02
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/169296 / FA RK 15-610)
beschikking van de familiekamer van 4 augustus 2015
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.F. Roza, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.H. Stork, kantoorhoudend te Bussum.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
voorheen genaamd: Bureau Jeugdzorg Noord-Holland,
kantoorhoudend te Haarlem,
hierna te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 20 april 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 27 mei 2015, is de vader in
hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof - zo begrijpt
het hof -:
in het incident (zaaknummer 200.171.113/02):
om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de beschikking van de
kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 20 april 2015, wordt
geschorst voor de duur van de procedure in hoger beroep;
in de hoofdzaak (zaaknummer 200.171.113/01):
de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van
20 april 2015, te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de moeder tot het
geven van een verklaring van toestemming voor afgifte van een reisdocument betreffende
[de minderjarige] , geboren [in] 2010 (hierna te noemen: [de minderjarige] ), af te
wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, tevens inhoudende verweer tot schorsing, ingekomen ter griffie van
het hof op 16 juli 2015, heeft de moeder de verzoeken in hoger beroep van de vader bestreden en verzocht deze verzoeken af te wijzen.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 12 juni 2015 een brief van 11 juni 2015 van mr. Roza met bijlagen;
- op 16 juni 2015 een brief van 15 juni 2015 van de Raad voor de Kinderbescherming
(hierna: de raad).
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 27 juli 2015 plaatsgevonden. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de moeder is mr. Stork verschenen. De moeder is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet in persoon verschenen. Namens de GI is verschenen mevrouw [B] . Namens de raad is - in het kader van zijn adviserende taak -, met bericht, niemand verschenen. Ter zitting heeft mr. Roza mede het woord gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnotitie.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] . Zij oefenen gezamenlijk het
gezag over [de minderjarige] uit.
3.2
[de minderjarige] staat onder toezicht van (thans) de GI. Bij beschikking van de
kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 juli 2014 is de
termijn van de ondertoezichtstelling laatstelijk verlengd met één jaar, tot 13 augustus 2015.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op
17 maart 2015, heeft de moeder verzocht:
primair:
a. a) te bepalen dat de te geven beschikking in de plaats zal treden voor de toestemming die de
vader moet geven voor afgifte van een legitimatiebewijs voor [de minderjarige] ;
subsidiair:
b) de vader te gebieden mee te werken aan de afgifte van een legitimatiebewijs voor
[de minderjarige] , zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat de
vader in overtreding zal zijn met het hiervoor verzochte;
c) de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure;
d) de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft de
kinderrechter in de plaats van de vader een verklaring van toestemming verleend tot het
verstrekken van een eigen paspoort aan [de minderjarige] .

4.De motivering van de beslissing

Het verzoek tot schorsing van uitvoerbaarheid bij voorraad (zaaknummer 200.171.113/02)
4.1
Nu het hof heden uitspraak zal doen in de hoofdzaak, heeft de vader geen belang meer bij de behandeling van zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking van 20 april 2015. Het hof zal dit verzoek om die reden afwijzen.
Het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming (zaaknummer 200.171.113/01)
4.2
Ingevolge artikel 34 lid 1 Paspoortwet wordt bij een aanvraag van een reisdocument door of ten behoeve van een minderjarige een verklaring van toestemming overgelegd van iedere persoon die het gezag over die minderjarige uitoefent. Ingevolge artikel 34 lid 2 Paspoortwet kan, indien een van die personen weigert een verklaring van toestemming af te geven, die toestemming worden vervangen door een verklaring van de bevoegde rechter. Ingevolge artikel 34 lid 5 van de Paspoortwet geeft de rechter in een geschil als het onderhavige een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De regeling van de vervangende toestemming op de voet van artikel 34 lid 2 Paspoortwet dient te worden aangemerkt als een regeling van het ouderlijk gezag bij geschillen tussen de ouders, zoals neergelegd in artikel 1:253a BW (vgl. HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3070).
4.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vader met name bezwaar heeft tegen het verlenen van toestemming tot het verstrekken van een eigen paspoort aan [de minderjarige] , omdat bij hem de vrees bestaat dat de moeder, als zij naar Marokko gaat, niet terug zal keren naar Nederland en/of dat zij [de minderjarige] zal laten besnijden in Marokko.
4.4
In hoger beroep heeft mr. Stork namens de moeder met betrekking tot deze bezwaren van de vader onder meer verklaard dat de moeder enkel met vakantie naar Marokko wil om [de minderjarige] kennis te laten maken met haar grootouders. De moeder vindt het belangrijk voor [de minderjarige] dat zij haar familie leert kennen en de grootouders kunnen niet zelf naar Nederland komen.
4.5
Het hof constateert op basis van de stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd het volgende. De moeder is toen zij één jaar oud was, naar Nederland gekomen. Zij is in Nederland opgegroeid, heeft hier een opleiding gevolgd en heeft hier een baan. Het grootste gedeelte van de familie van de moeder woont in Nederland. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader erkend dat de moeder tijdens hun relatie meermalen tegen hem heeft gezegd "dat zij niets heeft met Marokko".
4.6
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de moeder met [de minderjarige] naar Marokko zal vertrekken teneinde zich daar blijvend te vestigen. Dat de ouders van de moeder een (familie)huis in Marokko hebben, zoals de vader stelt, maakt dit - wat daar verder ook van zij - niet anders.
4.7
Daarnaast is het hof van oordeel dat er evenmin concrete aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat de moeder voornemens is [de minderjarige] te laten besnijden in Marokko. Dat de vader in het algemeen heeft vernomen dat vrouwenbesnijdenis (nog) wel plaatsvindt in Marokko, acht het hof onvoldoende.
4.8
Het hof acht het in het onderhavige geval begrijpelijk dat de moeder [de minderjarige] aan haar grootouders wil laten zien. Het komt het hof dan ook in het belang van [de minderjarige] wenselijk voor dat zij met haar moeder mee kan op vakantie naar Marokko.
4.9
Gelet op het vorenstaande acht het hof evenmin een gegronde reden aanwezig om - zoals door de vader (subsidiair) verzocht - vervangende toestemming te verlenen onder de voorwaarde dat de geldigheidsduur of de territoriale geldigheid van het paspoort wordt beperkt.
4.1
Nu het hof ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die eraan in de weg staan dat vervangende toestemming wordt verleend tot het verstrekken van een eigen paspoort aan [de minderjarige] , dient te beschikking waarvan beroep bekrachtigd te worden.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
zaaknummer 200.171.113/02
wijst het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 20 april 2015, af;
zaaknummer 200.171.113/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 20 april 2015.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. A.E.F. Hillen en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2015 in bijzijn van de griffier.