ECLI:NL:GHARL:2015:6071

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
17 augustus 2015
Zaaknummer
200.164.656/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mentorschap en complexe familiaire verhoudingen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het mentorschap van een rechthebbende, die kampt met ernstige gezondheidsproblemen na een beroerte. De zoon van de rechthebbende, verzoeker, was eerder benoemd als mentor, maar werd door de kantonrechter ontslagen en vervangen door een professionele mentor. Verzoeker heeft in hoger beroep gevraagd om zijn mentorschap te herstellen, maar het hof oordeelt dat er gewichtige redenen zijn om dit niet toe te staan. De complexe familiale verhoudingen en zorgelijke signalen over de opstelling van verzoeker zijn hierbij van belang. Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker zich niet voldoende bewust lijkt van de zorgbehoefte van de rechthebbende en dat er zorgen zijn over zijn omgang met de zorginstelling en de medewerkers. De rechthebbende heeft, hoewel zij aarzelend, haar voorkeur uitgesproken voor verzoeker als mentor, maar het hof kan hieraan geen doorslaggevende waarde toekennen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kantonrechter om verzoeker als mentor te ontslaan en een professionele mentor aan te stellen, omdat dit in het belang van de rechthebbende is. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.164.656/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 3573204/MT VERZ 14-5701)
beschikking van de familiekamer van 28 juli 2015
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker,
hierna ook wel genoemd: de zoon van de rechthebbende,
advocaat: mr. S.N. Ali, kantoorhoudend te Almere.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de rechthebbende] ,
wonende te [B] ,
hierna te noemen: de rechthebbende,
[C] ,
wonende te [D] ,
hierna te noemen: [C] ,
[de mentor] ,
kantoorhoudende te [E] ,
hierna te noemen: de mentor dan wel [de mentor] .

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 20 november 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 11 februari 2015, is de voormalig mentor en zoon van de rechthebbende in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat zijn mentorschap over de rechthebbende wordt voortgezet.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 22 april 2015, heeft de mentor het verzoek in hoger beroep bestreden.
2.3
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder de brief met bijlagen van mr. Ali van 9 maart 2015, de overige bijlagen (naast het verweerschrift) bij de brief van de mentor van 20 april 2015 en de brief van de mentor van 18 juni 2015.
2.4
De zaak is behandeld ter zitting van het hof gehouden te Leeuwarden op 9 juli 2015. Verschenen zijn de zoon van de rechthebbende en zijn advocaat mr. Ali, de rechthebbende vergezeld van haar begeleidster mw. [F] en voorts is de mentor verschenen.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Bij beschikking van de kantonrechter te Lelystad van 18 november 2011 is ten behoeve van de rechthebbende, geboren op 19 december 1974, een mentorschap ingesteld, met benoeming van verzoeker en [C] tot mentoren.
3.2
In de bestreden beschikking van 20 november 2014 heeft de kantonrechter verzoeker en [C] (ambtshalve) ontslagen als mentoren en [de mentor] benoemd tot (onafhankelijk en professioneel) mentor van de rechthebbende. De kantonrechter heeft daartoe in de bestreden beschikking overwogen dat er onvoldoende samenwerking is tussen verzoeker en [C] , dat zij niet op één lijn zitten waar het gaat om de behartiging van de belangen van de rechthebbende en dat bovendien gebleken is van een zorgelijke situatie indien betrokkene tijdelijk thuis verblijft bij haar familie. De rechthebbende heeft volgens de kantonrechter geen bezwaar tegen benoeming van een onafhankelijke mentor.
3.3
Verzoeker heeft zijn ontslag als mentor van de rechthebbende in hoger beroep bestreden. Hij bevestigt dat sprake is van een conflict tussen hem en [C] in de familiaire sfeer maar bestrijdt dat hij zich niet goed van zijn taak als mentor heeft gekweten. Het was juist [C] die haar taak als mentor niet naar behoren uitoefende. Zij heeft geen stappen ondernomen tegen het verzoek van de bewindvoerder ter zake de opzegging van de huurovereenkomst op naam van de rechthebbende en was kennelijk niet op de hoogte van de wens van de rechthebbende om in de woning te blijven wonen. Ook was zij niet op de hoogte van de vooruitgang die de rechthebbende had geboekt op lichamelijk gebied. Verzoeker vindt het dan ook onterecht dat hij als mentor is ontslagen. Niet is gebleken volgens verzoeker dat hij is tekortgeschoten in zijn taak als mentor. Vanwege zijn jonge leeftijd heeft hij in het begin misschien te weinig verantwoordelijkheid gedragen maar nu is hij volwassen geworden. Verzoeker heeft veel contact onderhouden en steun geboden aan de rechthebbende alsmede de nodige zorg verleend aan haar gedurende haar verblijf bij hem thuis in de weekenden. Verzoeker helpt in de huishouding en ondersteunt de rechthebbende bij haar dagelijkse bezigheden en behoefte gedurende de weekenden. Verzoeker betwist dat sprake is van een zorgelijke situatie van de rechthebbende bij haar familie en ook dat zij geen bezwaar had tegen benoeming van een onafhankelijke mentor. Volgens verzoeker heeft de rechthebbende ter zitting van de kantonrechter en jegens verzoeker de wens geuit dat hij de behartiging van haar belangen blijft voortzetten. Verzoeker stelt dat het voor de rechthebbende een grote uitkomst zou zijn als verzoeker zijn taak als mentor zou kunnen voortzetten. Ook de (minderjarige) dochter van de rechthebbende heeft volgens verzoeker die voorkeur.
3.4
De mentor heeft in haar verweerschrift, onder bijvoeging van stukken, verslag gedaan van haar bevindingen en handelingen sinds haar benoeming tot mentor van de rechthebbende en haar onderzoek naar de vraag die de kantonrechter had meegegeven, namelijk of de rechthebbende al dan niet terug kan keren naar haar woning. Verzoeker en de dochter van rechthebbende wonen daar nog, en ook hun vader, de ex-partner van de rechthebbende is daar ingetrokken. Uit het verslag van de mentor blijkt onder meer dat de rechthebbende een sterke behoefte heeft aan meer contact met haar twee kinderen daar zij anders lusteloos en depressief wordt, dat de kinderen graag bij haar willen wonen maar dat de medisch deskundigen dat niet zonder meer haalbaar achten en daar voorts praktische bezwaren tegen bestaan. Op dit moment wordt volgens de mentor intensief gezocht naar een woonplek in [A] en zodra zij daar woont is het huidige huis van de rechthebbende niet per se noodzakelijk. De kinderen kunnen dan gemakkelijk bij haar op bezoek. De mentor doet voorts een suggestie voor betaling van de woonlasten en huurachterstand voor de periode dat de rechthebbende nog niet in [A] woont, namelijk dat deze worden gedragen door de ex-partner van de rechthebbende en de zoon gezamenlijk.
3.5
Het hof overweegt allereerst dat de kritiek die namens verzoeker is geuit op de processuele gang van zaken in eerste aanleg, waaronder begrepen de vermeende gebrekkigheid van het proces-verbaal en eventuele vooringenomenheid van de kantonrechter, hier onbesproken kan en zal blijven omdat de zaak thans in hoger beroep aan het hof is voorgelegd en het hof zijn eigen oordeel zal geven over het mentorschap van de rechthebbende. Het hoger beroep strekt er in dit verband mede toe eventuele processuele onvolkomenheden in eerste aanleg, wat daar in dit geval ook van zij, te herstellen.
3.6
Op grond van artikel 1:461 lid 1 aanhef en sub e BW, gelezen in samenhang met het tweede lid van dat artikel, voor zover van belang, kan de kantonrechter ambtshalve aan de mentor ontslag verlenen wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om mentor te kunnen worden.
3.7
Uit artikel 1:452 BW volgt voorts onder meer, voor zover van belang, dat de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur volgt van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
3.8
Uit de stukken blijkt dat de rechthebbende kampt met letsel ten gevolge van een beroerte die zij kreeg op zesendertigjarige leeftijd. Zij vormde tot die beroerte met haar twee kinderen, namelijk verzoeker en haar, inmiddels zeventienjarige, schoolgaande, dochter een gezin. De rechthebbende verblijft sinds 1 oktober 2013 in de zorginstelling [G] te [B] en krijgt daar 24-uurs zorg. Volgens een verklaring van de specialist ouderengeneeskunde [H] die daar werkzaam is, is bij de rechthebbende sprake van "status na een subarachnoidale bloeding uit de arteria cerebri media links op 28 juli 2011 waarvoor coiling waarbij secundaire ischaemie links en hydrocephalus, waarvoor drain. Hierbij spastisch hemibeeld rechts, sensinele stoornissen rechts, slikstoornissen, taalstoornissen en cognitieve stoornissen". Weliswaar heeft de rechthebbende vorderingen gemaakt, maar gezien de aard en ernst van het letsel en de gevolgen die dat heeft voor haar dagelijks functioneren, zal volgens de specialist een zeer structurerende woonomgeving nodig blijven om te voorkomen dat de rechthebbende terugvalt op zowel lichamelijk als psychisch gebied. De specialist acht het hoogst haalbare in de toekomst misschien begeleid wonen maar nu nog niet. Om tegemoet te komen aan de wens van de rechthebbende om dichter bij haar kinderen te wonen is onderzoek naar een vergelijkbare woonsetting in [A] in gang gezet door het maatschappelijk werk met instemming van de rechthebbende, aldus de specialist in de desbetreffende brief aan de mentor van 16 februari 2015.
3.9
Aangezien het hof niet beschikt over andersluidende medische informatie met betrekking tot de rechthebbende gaat het hof bij zijn beoordeling uit van de juistheid van voormelde informatie van de specialist van [G] en gaat het hof voorbij aan de niet nader onderbouwde stelling van verzoeker dat de rechthebbende minder beperkingen heeft dan wel een grotere zelfredzaamheid heeft dan door de specialist wordt aangenomen. Verzoeker doet er in dit verband verstandig aan ook af te gaan op het oordeel van de medisch specialisten.
3.1
In het onderhavige geval heeft de rechthebbende ter zitting van het hof, zij het aarzelend, de voorkeur uitgesproken voor verzoeker als mentor boven de huidige mentor [de mentor] , hoewel zij tevreden is over de contacten met [de mentor] en de wijze waarop [de mentor] zich van haar taak heeft gekweten tot dusverre. Het hof sluit niet uit dat de voorkeur van de rechthebbende mede is ingegeven door haar wens om meer bij haar kinderen te zijn. Het hof heeft daar begrip voor, evenals voor de wens van verzoeker om zijn moeder weer thuis te hebben, maar kan daaraan geen doorslaggevende waarde toekennen.
3.11
Het hof is met de kantonrechter en de mentor van oordeel dat zwaarwichtige redenen zich verzetten tegen voortzetting van het mentorschap door verzoeker. De gewichtige redenen zijn naar het oordeel van het hof gelegen in de complexe familiaire verhoudingen in combinatie met zorgelijke signalen over de opstelling van verzoeker, mede vanuit de instelling waar de rechthebbende verblijft. Het hof acht in dit verband zorgwekkend dat verzoeker zich niet voldoende bewust lijkt van de zorgbehoefte van de rechthebbende en de mogelijke risico's voor de rechthebbende bij het uitblijven van die noodzakelijke zorg. Zo heeft de rechthebbende ter zitting aangegeven dat de aanpassingen aan de woning voor de rechthebbende momenteel in de schuur liggen (en ook tijdens de bezoeken van de rechthebbende in de weekenden niet worden gebruikt) en heeft ook de mentor tijdens een huisbezoek geconstateerd dat de aanpassingen niet in de woning aanwezig waren. De zorginstelling heeft voorts jegens de mentor zorgelijke signalen geuit over de opstelling van verzoeker, betreffende het niet of niet tijdig nakomen van afspraken en de wijze van bejegening van medewerkers van de zorginstelling en van vervoerders. Taxichauffeurs hebben te kennen gegeven dat zij de rechthebbende niet meer bij verzoeker willen brengen.
Verder wordt in aanmerking genomen dat verzoeker, met zijn zus en vader, een (financieel) belang heeft om de rechthebbende weer thuis te hebben wonen mede omdat het gaat om een aangepaste woning waarbij onduidelijk is of verzoeker daar mag blijven wonen wanneer de rechthebbende niet terugkeert. Verzoeker heeft voorts niet bestreden dat er een conflict is met [C] . Desgevraagd heeft verzoeker ter zitting aangegeven dat hij geen contact meer heeft met [C] , de zus van de rechthebbende. Ook dat kan naar het oordeel van het hof in strijd komen met de belangen van de rechthebbende wanneer de rechthebbende, wellicht niet nu dan mogelijk wel in de toekomst, behoefte heeft aan contact met haar zus.
3.12
Alles afwegende is het hof van oordeel dat de beslissing van de kantonrechter om verzoeker te ontslaan als mentor en een professioneel mentor te benoemen voor de rechthebbende moet worden bekrachtigd. Van specifieke bezwaren tegen [de mentor] als mentor is het hof in dit verband niet gebleken. Daarentegen heeft het hof de indruk gekregen dat [de mentor] haar taak zeer voortvarend, kundig en zorgvuldig heeft aangevangen.

4.De slotsom

4.1
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 20 november 2014 voor zover aan dit hoger beroep onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. G. Jonkman en
mr. M.P. den Hollander en is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2015 in bijzijn van de griffier.