ECLI:NL:GHARL:2015:612

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
200.161.649-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten plaatsing van een jeugdige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gesloten plaatsing van een jeugdige, aangeduid als [verzoekster]. Het verzoek tot gesloten plaatsing werd ingediend door de Stichting Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, voorheen Bureau Jeugdzorg Friesland, op 28 november 2014, op basis van de nieuwe Jeugdwet. De kinderrechter had eerder op 11 december 2014 een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van [verzoekster] in een gesloten accommodatie, welke beschikking door [verzoekster] in hoger beroep werd aangevochten.

Het hof heeft vastgesteld dat [verzoekster] sinds 7 juni 2013 onder toezicht staat van de stichting en dat er ernstige zorgen waren over haar veiligheid en ontwikkeling. De moeder van [verzoekster] was betrokken bij kindermishandeling, wat leidde tot haar tijdelijke opname in een gesloten setting. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de plaatsing van [verzoekster] zorgvuldig gewogen, inclusief de rapportages van behandelcentra en de zorgen van de stichting over de opvoedcapaciteiten van de vader.

Uiteindelijk heeft het hof besloten de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen tot 10 februari 2015, maar de machtiging tot gesloten plaatsing vanaf die datum te vernietigen. Het hof oordeelde dat de gesloten plaatsing niet langer noodzakelijk was en dat [verzoekster] terug kon naar de vader, mits er adequate hulpverlening beschikbaar was. Het hof benadrukte het belang van de betrokkenheid van de vader en de noodzaak van ondersteuning in de opvoeding van [verzoekster].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.161.649/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/138320 / FA RK 14-1864)
beschikking van de familiekamer van 27 januari 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
thans verblijvende in Behandelcentrum [B] te [C],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster],
advocaat: mr. K.E. Wielenga, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Stichting Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
voorheen genaamd: Bureau Jeugdzorg Friesland,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de stichting.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [A],
hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 11 december 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 december 2014, is [verzoekster], geboren [in] 1999, in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. [verzoekster] verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw recht doende het door de stichting gedane verzoek om haar gesloten te plaatsen, af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 9 januari 2015, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van [verzoekster] bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 30 december 2014 een brief van 24 december 2014 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad);
- op 8 januari 2015 een brief van 7 januari 2015 van mr. Wielenga met bijlagen;
- op 12 januari 2015 een faxbericht van die datum van mr. Wielenga met bijlagen.
2.4
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de raadsheer-commissaris [verzoekster] enkel in aanwezigheid van haar advocaat en de griffier gesproken.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 13 januari 2015 plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de stichting zijn verschenen mevrouw [D], mevrouw [E] en mevrouw [F]. Ook de vader is verschenen. Namens de raad is niemand verschenen.
2.6
[de moeder] (hierna: de moeder), bijgestaan door mr. J. Pieters, kantoorhoudende te Sneek, is als zijnde in eerste aanleg in de procedure verschenen belanghebbende door het hof opgeroepen voor de zitting. Mr. Pieters is voor het hof verschenen maar heeft op verzoek van het hof de zittingszaal verlaten, omdat de moeder geen gezag heeft over [verzoekster] en om die reden geen belanghebbende is in de onderhavige procedure.

3.De vaststaande feiten

3.1
[verzoekster] is geboren uit het [in] 2007 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder. Vanaf de echtscheiding tot 29 oktober 2014 was de moeder met het gezag over [verzoekster] belast. Sinds 29 oktober 2014 is de vader met het gezag over [verzoekster] belast.
3.2
[verzoekster] staat sinds 7 juni 2013 onder toezicht van de stichting. De termijn van de ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 21 maart 2015.
3.3
De stichting heeft op 21 november 2014 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg zoals deze gold tot 1 januari 2015 (hierna: WJZ (oud)). De stichting heeft verklaard dat zich hier een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b WJZ (oud) voordoet. Een gedragswetenschapper, behorende tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, heeft verklaard in te stemmen met deze verklaring van de stichting.
3.4
Bij mondelinge beslissing van 21 november 2014, ter openbare terechtzitting van
24 november 2014 uitgesproken, heeft de kinderrechter op verzoek van de stichting een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg verleend met ingang van 21 november 2014 voor een termijn van vier weken.
3.5
[verzoekster] is op 21 november 2014 geplaatst in Behandelcentrum [B] te [C].
3.6
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 24 november 2014 (per fax), heeft de stichting verzocht ten aanzien van [verzoekster] een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.7
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 11 december 2014 heeft de kinderrechter de stichting gemachtigd [verzoekster] met ingang van 11 december 2014 uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg tot 21 maart 2015.
3.8
Bij beschikking van 23 december 2014 heeft dit hof aan de Raad voor Rechtsbijstand last gegeven om mr. Wielenga in deze zaak toe te voegen aan [verzoekster].

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 10.5 lid 1 van de op 1 januari 2015 in werking getreden nieuwe Jeugdwet (hierna: Jw) geldt het op 28 november 2014 door de stichting bij de rechtbank ten aanzien van [verzoekster] ingediende verzoek om een machtiging als bedoeld in artikel 29b WJZ (oud) met ingang van 1 januari 2015 als een verzoek om een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw. Op grond van artikel 10.5 lid 2 Jw geldt de bij beschikking van 11 december 2014 door de kinderrechter ten aanzien van [verzoekster] gegeven machtiging als bedoeld in artikel 29b WJZ (oud) met ingang van 1 januari 2015 als een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2. Jw.
4.2
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is [verzoekster] ontvankelijk in haar hoger beroep. [verzoekster] kan zich met de uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie niet verenigen. Zij ervaart haar plaatsing in [B] als een straf. [verzoekster] wil zo snel mogelijk (weer) bij de vader wonen.
4.3
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
4.4
Het hof stelt vast dat is voldaan aan de in artikel 6.1.2 lid 3, 6.1.2 lid 5 en 6.1.10 lid 1 Jw aan het verlenen van een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 1 Jw gestelde formele eisen.
4.5
Ter beoordeling van de vraag of is voldaan aan het in artikel 6.1.2 lid 1 Jw geformuleerde criterium voor gesloten jeugdhulp is in het bijzonder het volgende van belang. [verzoekster] heeft tot maart 2013 bij de moeder gewoond. Vanwege ernstige vermoedens van kindermishandeling van [verzoekster] en haar jongere broertjes door de moeder is zij op 21 maart 2013 tijdelijk opgenomen in [G] te [H] van Jeugdhulp Friesland. De twee jongere broertjes zijn toen in een pleeggezin geplaatst. Op 14 mei 2013 is [verzoekster] bij de vader gaan wonen, welk verblijf op 7 juni 2013 is geformaliseerd door een machtiging tot uithuisplaatsing. [verzoekster] wilde tot juni 2014 absoluut geen contact met haar moeder en gaf aan bang voor haar te zijn. Desondanks is [verzoekster] op 1 juli 2014 plotseling naar de moeder vertrokken. Vanaf dat moment zijn [verzoekster] en haar moeder ruim 4,5 maand onbereikbaar en onvindbaar geweest voor de stichting en de vader. [verzoekster] ging in die periode niet naar school en heeft de voor haar ingezette hulpverlening niet voortgezet. De stichting heeft in die periode aangifte gedaan tegen de moeder wegens ontvoering en kindermishandeling. Op
29 oktober 2014 is de vader alleen belast met het gezag over [verzoekster] en haar broertjes.
4.6
Op 21 november 2014 zijn [verzoekster] en de moeder gevonden door de politie bij een inval in een woning naar aanleiding van een anonieme tip, waarna [verzoekster] (gesloten) is geplaatst bij Behandelcentrum [B]. Bij aankomst aldaar is zij positief getest op cannabis.
4.7
De moeder is aangehouden wegens onttrekking van [verzoekster] aan het wettig gezag. De voorlopige hechtenis van de moeder is met ingang van 3 december 2014 geschorst (mede) onder de voorwaarde dat zij op geen enkele wijze contact met [verzoekster] zal hebben, behalve indien de stichting daar toestemming voor geeft.
4.8
Gelet op de situatie en de voorhanden informatie op dat moment is het hof van oordeel dat de gronden voor het verlenen van een machtiging tot gesloten plaatsing van [verzoekster] aanwezig waren. Het hof neemt na eigen onderzoek de motivering van de rechtbank dienaangaande over. In aanvulling daarop wijst het hof erop dat [verzoekster] op 4 december 2014 bij [B] tijdens een eendagsdiagnostiek is gezien door een orthopedagoog, psychiater, psychodiagnostisch werk, systeemwerker en schoolloopbaanbegeleider en van deze diagnostiek een rapportage is opgemaakt. Ten tijde van de beslissing van de kinderrechter was deze rapportage nog niet klaar. De kinderrechter kon in dit verband ten tijde van zijn beslissing enkel afgaan op de korte terugkoppeling van de stichting bij faxbericht van 8 december 2014. Daarin werd met name melding gemaakt van het gebrek aan motivatie voor behandeling bij [verzoekster], alsmede van het feit dat nader onderzoek van [verzoekster] noodzakelijk lijkt omdat de situatie zeer complex is.
4.9
Blijkens de inmiddels beschikbare rapportage concludeert [B] - kort gezegd - dat bij [verzoekster] sprake lijkt van ernstige persoonlijkheidsproblematiek bestaande uit theatrale trekken, massale emotionele afweer en identiteitstekorten. Op het moment van het opmaken van de rapportage wordt dit geclassificeerd als een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven in ontwikkeling. Daarbij lijkt sprake van een hechtingsstoornis ontstaan in de adolescentie. Dit heeft onder andere te maken met het loyaliteitsconflict waarin [verzoekster] verkeert, aldus de rapportage.
De behandelcoördinator [I] heeft in de conclusie en het advies van de rapportage opgenomen dat het twijfelachtig is of [verzoekster] in [B] echt wat gaat leren. Ten tijde van het opmaken van de rapportage kon volgens de behandelcoördinator niet gesteld worden dat plaatsing in een gesloten setting wenselijk is/blijft voor [verzoekster].
4.1
Uit genoemde rapportage komt naar het oordeel van het hof duidelijk naar voren dat [B] niet de juiste plaats is voor [verzoekster]. De stichting heeft ter zitting weliswaar aangegeven dat de zorgen van [B] over [verzoekster] inmiddels zijn toegenomen en dat [verzoekster] volgens [B] bij hen steeds beter op haar plek zou zitten, maar van deze gewijzigde omstandigheden/visie zijn geen onderbouwende stukken overgelegd, zodat het hof aan die stellingen voorbij zal gaan. Het hof baseert zijn oordeel dan ook op de bij het hof wel bekende gegevens zoals voornoemd.
4.11
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of (terug)plaatsing van [verzoekster] bij de vader thans een acceptabel alternatief is voor de huidige gesloten plaatsing die in de situatie van [verzoekster] dus verre van ideaal is. Het hof is niet in staat om deze vraag zonder meer bevestigend te beantwoorden. Duidelijk is geworden dat de vader veel van [verzoekster] houdt en bereid is om alle hulpverlening die nodig wordt geacht te aanvaarden om zelf de zorg voor [verzoekster] op zich te nemen. Gebleken is evenwel ook dat de opvoedingscapaciteiten van de vader, al dan niet door gebrek aan ervaring, beperkt zijn. Desondanks lag [verzoekster]'s perspectief tot voor kort volgens de stichting wel bij de vader. Ter zitting van het hof heeft de stichting echter nieuwe zorgen aangegeven over de rol van de vader als opvoeder en twijfels geuit over [verzoekster]’s perspectief bij hem. De stichting acht het in het belang van [verzoekster] dat de gesloten machtiging gehandhaafd blijft tot haar perspectief volkomen helder is.
4.12
Met name op grond van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen en de indruk die de vader daarbij op het hof heeft gemaakt, deelt het hof de zorgen van de stichting over de wijze waarop de vader zijn taak als opvoeder uitoefent. Het hof vraagt zich in gemoede af of de vader wel stevig genoeg is om de inmiddels 15-jarige [verzoekster], met alles wat zij in het (recente) verleden heeft meegemaakt en de (toekomstige) aantrekkingskracht van de moeder op haar, in het spoor te houden en haar te begeleiden in haar ontwikkeling naar volwassenheid. Mede gelet op de forse problematiek zoals die thans wordt vermoed bij [verzoekster] aanwezig te zijn. Toch zal het hof besluiten tot (terug)plaatsing van [verzoekster] bij de vader. De setting van en situatie in [B] waarin [verzoekster] zich reeds bijna twee maanden bevindt, acht het hof voor [verzoekster] dermate onwenselijk en mogelijk zelfs schadelijk voor haar ontwikkeling dat zij daar zo snel mogelijk weg moet. Op basis van de bij het hof bekende gegevens past [verzoekster] onvoldoende binnen de doelgroep van [B]. Het hof kan zich het gevoel van [verzoekster] dat zij zich niet prettig voelt tussen jeugdigen met gedrag- en psychiatrische problemen en dat zij haar gedwongen verblijf bij [B] als een straf ervaart dan ook voorstellen. Helaas was er in de complexe situatie zoals die eind vorig jaar rondom [verzoekster] was ontstaan echter geen andere mogelijkheid dan (tijdelijke) plaatsing in [B] om haar veiligheid te waarborgen. Gebleken is in dat kader dat zij in die tijd onduidelijk was in haar verhaal, eerdere zorgen ontkende en niet open stond voor observatie en behandeling in een open setting. [verzoekster] zegt dat ook te begrijpen. Het hof benadrukt dat [verzoekster] echter niets heeft misdaan. Zij is slachtoffer geworden van de forse opvoedingsonmacht en de negatieve invloed van de moeder enerzijds en naar het lijkt beperkte opvoedingsvermogen van de vader anderzijds. Het resultaat daarvan is dat [verzoekster] kampt met een fors loyaliteitsconflict onder invloed waarvan zij op 1 juli 2014 de keuze heeft gemaakt om weg te lopen bij haar vader en onder te duiken met haar moeder. Het hof is van oordeel dat [verzoekster] - zoals zij zelf ook verzoekt - een tweede kans moet krijgen om te laten zien dat zoiets niet weer gebeurt en dat zij nu sterk genoeg is om haar eigen keuzes te maken. [verzoekster] lijkt daarbij er voldoende van doordrongen te zijn dat het wonen bij haar moeder daarbij geen optie is en haar schoolgang zal moeten worden gecontinueerd. Het hof beseft dat van [verzoekster] veel wordt gevraagd. Het zal voor haar lang niet makkelijk zijn om zich staande te houden in het krachtenspel tussen haar beide ouders en daarbij de voor haar juiste balans te vinden. Echter, [verzoekster] heeft in het verleden al laten zien een groot verantwoordelijkheidsgevoel te hebben en moeilijke beslissingen te kunnen nemen. Het hof doelt daarbij onder andere op de zorg voor haar twee jongere broertjes in de thuissituatie bij de moeder en de aangifte tegen de moeder wegens mishandeling. Iemand als [verzoekster], die op zo’n jonge leeftijd - zij was nog maar 12 jaar toen zij aangifte tegen de moeder deed - zulke verstandige en dappere stappen heeft gezet in het leven, heeft het recht om na een (hopelijk eenmalige) misstap zoals [verzoekster] die vorig jaar met name onder invloed van de moeder heeft begaan nog een kans te krijgen. Het hof heeft wel geconstateerd dat [verzoekster] in deze nog onvoldoende doordrongen is van de indoctrinatie van de moeder op haar. De hulpverlening, waar [verzoekster] thans zegt voor open te staan, zal dan ook fors moeten inzetten op het weerbaar maken van [verzoekster] ten opzichte van de moeder. In dat kader is het van belang dat ook [verzoekster] kennis krijgt van de bevindingen van de diagnostiek zoals die van de moeder plaats zal vinden dan wel heeft plaatsgevonden, zodat [verzoekster] beter kan plaatsen waarom de moeder heeft gehandeld zoals zij heeft gedaan en dat [verzoekster] daar aldus beter afstand van kan nemen.
4.13
Niet ter discussie staat dat in de thuissituatie bij de vader hulpverlening nodig is. De vader heeft vooralsnog intensieve begeleiding nodig bij de verzorging en opvoeding van [verzoekster]. Het hof begrijpt dat de organisatie daarvan enige tijd in beslag zal nemen. Gelet echter op het grote belang van [verzoekster], nu zij zolang de kinderbeschermingsmaatregel van kracht is van haar vrijheid is beroofd, zal het hof de beschikking van de rechtbank vanaf
10 februari 2015 vernietigen. Binnen twee weken dient de met hulpverlening omkleedde (thuis)plaatsing van [verzoekster] bij de vader dus een feit te zijn.
4.14
Tot slot geeft het hof de vader op deze plaats nog nadrukkelijk mee dat hij niet alle verantwoordelijkheid in deze bij [verzoekster] neer mag leggen. Ook ingeval in het belang van [verzoekster] beslissingen genomen moeten worden die zij niet leuk vindt moet de vader zijn verantwoordelijkheid nemen als ouder.
4.15
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de opneming en het verblijf van [verzoekster] in [B] per 10 februari 2015 niet langer noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [verzoekster] zich aan de zorg die zij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Dit betekent dat vanaf die datum niet meer is voldaan aan het voor gesloten jeugdhulp strenge vereiste zoals opgenomen in artikel 6.1.2 lid 2 Jw.
4.16
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking van 11 december 2014 dient te vernietigen vanaf 10 februari 2015 en in zoverre opnieuw dient te beschikken aldus dat het hof de uithuisplaatsing met ingang van 10 februari 2015 zal beëindigen. Voor de periode tot
10 februari 2015 zal het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 11 december 2014 tot 10 februari 2015;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 11 december 2014 met ingang van 10 februari 2015 en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de stichting tot het verlenen van een machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van [verzoekster] in een gesloten accommodatie af voor de periode van
10 februari 2015 tot 21 maart 2015.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. G.M. van der Meer en
mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 27 januari 2015 in het bijzijn van de griffier.