ECLI:NL:GHARL:2015:618

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
200.150.461-01 + 200.150.469-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake pensioenverevening en bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2015, gaat het om een hoger beroep inzake de pensioenverevening en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw, die in 2004 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, hebben twee minderjarige kinderen. De vrouw heeft in eerste aanleg de echtscheiding aangevraagd en verzocht om een zorgregeling en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de beslissingen omtrent de zorgregeling en de verdeling van de huwelijksgemeenschap aangehouden. In hoger beroep heeft de man verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen, met name de beslissing omtrent de pensioenverevening. De man stelt dat partijen bij akte van verdeling en levering zijn overeengekomen om van pensioenverevening af te zien. De vrouw betwist dit en stelt dat het om een ontwerpakte gaat die niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Het hof oordeelt dat de man voldoende heeft aangetoond dat partijen zijn overeengekomen om van pensioenverevening af te zien. Het hof verklaart voor recht dat de pensioenen van partijen niet zullen worden verevend en dat de vrouw de door haar opgegeven pensioenverevening van de man ongedaan dient te maken. Daarnaast is er overeenstemming bereikt over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, die vanaf 1 januari 2015 op € 250,-- per kind per maand wordt vastgesteld. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige en legt een inspanningsverplichting op aan de man om de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire lening te ontslaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.150.461/01 & 200.150.469/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/124902 / FA RK 11-466)
beschikking van de familiekamer van 27 januari 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P.B. Rietberg, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[verweerster],
wonende te [A],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.G.E. Klatter, kantoorhoudend te Veendam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikkingen van de rechtbank Groningen van 19 juli 2011, 26 juni 2012 en 18 december 2012 en de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 11 maart 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 10 juni 2014;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 25 juli 2014;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 8 september 2014;
- een brief van 17 juni 2014 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), waarin staat dat de raad in deze zaak geen relevante stukken heeft;
- een journaalbericht van 18 september 2014 met bijlagen namens mr. Klatter;
- een journaalbericht van 24 september 2014 met bijlage van mr. Klatter;
- een journaalbericht van 10 oktober 2014 met bijlage namens mr. Klatter;
- een journaalbericht van 12 november 2014 met bijlagen van mr. Klatter.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1]) heeft bij brief van
17 november 2014 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot de zaak.
2.3
De minderjarige [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2]) heeft bij brief van 17 november 2014 laten weten af te zien van de mogelijkheid om haar mening kenbaar te maken.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 2 december 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Mr. Rietberg en mr. Klatter hebben ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities.
2.5
Mr. Klatter heeft ter zitting - met toestemming van het hof - een kopie van de beschikking van de rechtbank Groningen van 7 juli 2011 (voorlopige voorzieningen) overgelegd.

3.De vaststaande feiten en de procedure in eerste aanleg

3.1
Partijen zijn [in] 2004 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Uit de voorhuwelijkse relatie van partijen zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2], beiden [in] 2001 in de gemeente [B], en [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3]), [in] 2003 in de gemeente [B], geboren. Partijen zijn met het gezamenlijk gezag over de kinderen belast. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2
De vrouw heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 4 maart 2011, verzocht - kort gezegd - de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, partijen te veroordelen om over te gaan tot verdeling van de huwelijksgemeenschap, te bepalen dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw is, een zorgregeling tussen de man de kinderen vast te stellen, het ouderschapsplan aan de beschikking te hechten en te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal voldoen van € 470,-- per kind per maand.
3.3
De man heeft daartegen verweer gevoerd bij verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek en de rechtbank verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, te bepalen dat de kinderen het hoofdverblijf bij de man zullen hebben en/of dat er een co-ouderschapregeling zal gelden waarbij [de minderjarige3] zijn hoofdverblijf bij de man heeft en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] het hoofdverblijf bij de vrouw hebben, te bepalen dat de huwelijksgoederen op grond van artikel 3:185 BW verdeeld dienen te worden op peildatum inschrijving echtscheiding en te bepalen dat aan de man wordt toebedeeld de op zijn naam staande zaken onder verrekening, alsmede de echtelijke woning onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek en te bepalen dat aan de vrouw wordt toebedeeld de op haar naam staande zaken onder verrekening, alsmede te bepalen dat de man een door de rechtbank te bepalen bedrag wegens overbedeling aan de vrouw dient te voldoen uiterlijk binnen twee maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.4
De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd bij verweerschrift.
3.5
Bij beschikking van 19 juli 2011 heeft de rechtbank Groningen de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de beslissingen met betrekking tot het hoofdverblijf, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en de verdeling van de huwelijksgemeenschap aangehouden.
3.6
Het huwelijk van partijen is [in] 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.7
Bij beschikking van 26 juni 2012 heeft de rechtbank Groningen de beslissing omtrent de verdeling van de huwelijksgemeenschap, het hoofdverblijf van de kinderen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aangehouden en een comparitie van partijen gelast.
3.8
Op 12 december 2012 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden.
3.9
Bij beschikking van 18 december 2012 heeft de rechtbank Groningen de beslissingen omtrent het hoofdverblijf van de kinderen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aangehouden.
3.1
De man heeft bij akte uitlating, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op
25 maart 2013, een aanvullend verzoek gedaan. Hij verzoekt daarin voor recht te verklaren dat partijen van pensioenverevening hebben afgezien en dat de vrouw de pensioenverevening dient terug te draaien, alsmede dat de kosten daarvan voor rekening van de vrouw komen, subsidiair te bepalen dat de door de vrouw opgebouwde pensioenrechten eveneens voor verevening vatbaar zijn.
3.11
Bij de beschikking van 11 maart 2014 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen - kort gezegd en voor zover in hoger beroep van belang -:
  • bepaald dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw is;
  • een zorgregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld, waarbij de kinderen de ene week van woensdag na school tot maandagochtend en de andere week van donderdag na school tot vrijdagochtend, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de man verblijven;
  • de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld;
  • bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 298,-- per kind per maand over de periode van
28 juli 2011 tot 1 november 2011, van € 414,60 per kind per maand over de periode van 1 november 2011 tot 1 januari 2012, van € 383,81 per kind per maand over de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2013 en van € 400,-- per kind per maand vanaf 1 januari 2013 zal voldoen;
- voor recht verklaard dat partijen na de huwelijkssluiting pensioenrechten hebben opgebouwd die voor verevening vatbaar zijn en partijen bevolen om aan de uitvoering van de pensioenverevening mee te werken door binnen twee jaar nadat het huwelijk door echtscheiding is ontbonden het pensioenformulier in te vullen, te ondertekenen en aan de betreffende pensioenuitvoerder(s) te zenden.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.12
De man verzoekt het hof in zijn beroepschrift om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 11 maart 2014 gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen:
I. dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de man zullen hebben;
II. dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vanaf 28 juli 2011 op nihil wordt gesteld;
en/of op een zodanig bedrag c.q. bedragen als het hof in goede justitie meent te behoren, rekening houdend met een eerdere datum van samenwoning van de vrouw in 2010 en/of 2011 c.q. de alleenstaande ouderkorting toe te passen in periode 2 en het buiten toepassing laten van de oppaskosten en de woonlasten bij de man niet te korten nu het inkomensaanvullingsdeel van de [a-bank] en het kapitaalopbouwdeel van de [a-bank] wel degelijk zijn meegenomen in de verdeling en te bepalen dat vanaf 1 april 2013 de nieuwe berekeningswijze dient te worden toegepast nu de uitspraak pas op 11 maart 2014 is gedaan en te bepalen dat de man vanaf 1 april 2013 € 214,-- per kind per maand aan de vrouw dient te voldoen;
III. dat er een rechtsgeldige ontwerpakte van verdeling door partijen is getekend waarin staat dat de pensioenen van partijen niet zullen worden verevend en tevens te bepalen dat de vrouw op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag of dagdeel de door haar opgegeven pensioenverevening van de man ongedaan dient te maken en het bewijs van de ongedaanmaking aan de man dient te verstrekken.
3.13
De vrouw verzoekt het hof in haar verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van
11 maart 2014 gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
de man in zijn appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans de grieven van de man ongegrond te verklaren;
de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking tot 1 januari 2012 op € 497,-- per kind per maand, over de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2013 op € 503,-- per kind per maand, over de periode van 1 januari 2013 tot
1 januari 2014 op € 512,-- per kind per maand en vanaf 1 januari 2014 op € 516,-- per kind per maand te bepalen, althans een zodanig bedrag met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren, dit bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen door de man, rekening houdend met toepassing van de buitengewone lastenaftrek waarvoor de man in aanmerking komt en rekening houdend met het daadwerkelijk genoten inkomen van de man over de verschillende perioden inclusief het box 3 inkomen en rekening houdend met het daadwerkelijke inkomen van de vrouw over de verschillende perioden en de aftrekposten zoals de vrouw in dit schriftuur naar voren heeft gebracht;
te bepalen dat de man binnen één maand na betekening van de beschikking van het hof dient zorg te dragen voor de levering van de woning aan de [a-straat] 30, [A] aan de man waarbij de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypothecaire geldlening bij de [a-bank] van in totaal € 305.000,--, een en ander op straffe van een dwangsom van
€ 500,-- per dag of dagdeel dat de man in gebreke blijft;
(naar het hof begrijpt:) voorwaardelijk in het geval het hof voor recht mocht verklaren dat partijen van pensioenverevening hebben afgezien, een deskundige te benoemen ter bepaling van het verschil van de contante waarden van de verschillende pensioenrechten die de man respectievelijk de vrouw hebben opgebouwd en te bepalen dat de man dit door de deskundige bepaalde bedrag aan de vrouw dient uit te keren.
3.14
De man verzoekt het hof in zijn verweerschrift om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel hoger beroep dan wel haar incidenteel hoger beroep af te wijzen en de beschikking van 11 maart 2014, voor zover de man het met de inhoud eens is, in stand te laten.

4.De omvang van het geschil

4.1
In hoger beroep is in geschil de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en de verdeling van de huwelijksgemeenschap.

5.De motivering van de beslissing

de hoofdverblijfplaats van de kinderen
5.1
Het hof stelt vast dat ter zitting is gebleken dat thans niet langer in geschil is dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw dient te zijn. Derhalve zal het hof de bestreden beschikking op dat punt bekrachtigen.
de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen
5.2
Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt ten aanzien van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
5.3
Zij zijn met elkaar overeengekomen dat de beschikking van de rechtbank dient te worden bekrachtigd voor zover het de vastgestelde bijdragen van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen over de periode van 28 juli 2011 tot
1 januari 2015 betreft en dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vanaf 1 januari 2015 op een bedrag van
€ 250,-- per kind per maand dient te worden bepaald.
5.4
Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
de verdeling van de huwelijksgemeenschap
5.5
In het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen zijn in hoger beroep nog slechts twee geschilpunten aan de orde. De man grieft tegen de beslissing van de rechtbank omtrent de pensioenrechten van partijen en de vrouw grieft tegen de beslissing van de rechtbank omtrent het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Het hof zal deze punten achtereenvolgens bespreken.
* de pensioenrechten
5.6
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking voor recht verklaard dat partijen na de huwelijkssluiting pensioenrechten hebben opgebouwd die voor verevening vatbaar zijn en heeft partijen bevolen om aan de uitvoering van de pensioenverevening mee te werken door binnen twee jaar nadat het huwelijk door echtscheiding is ontbonden het pensioenformulier in te vullen, te ondertekenen en aan de betreffende pensioenuitvoerder(s) te zenden.
5.7
De man is het hiermee niet eens. Hij stelt dat partijen bij (ontwerp)akte van verdeling en levering d.d. 3 februari 2012 definitief van de verevening van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten hebben afgezien. Volgens de man is sprake van een rechtsgeldige akte van verdeling, daar beide partijen op iedere bladzijde een paraaf en op de laatste bladzijde een handtekening hebben gezet. Daarbij komt dat de wettelijke termijn van twee jaar na datum echtscheiding ten tijde van de door de rechtbank gegeven beschikking reeds was verstreken, zodat het voor de man niet meer mogelijk was om aanspraak te maken op het pensioen van de vrouw. De man stelt zich op het standpunt dat, het beroep dat de vrouw reeds voor de datum van de bestreden beschikking heeft gedaan op verevening van het pensioen van de man, dient te worden teruggedraaid en de vrouw de kosten daarvan dient te dragen.
5.8
De vrouw betwist dat er sprake is van een definitieve overeenkomst waarin partijen zijn afgeweken van de wettelijke regeling. Het betrof een ontwerpakte, aldus de vrouw. Deze ontwerpakte voldoet volgens de vrouw niet aan de wettelijk vastgestelde vormvoorschriften voor afwijking van de wettelijke regeling. Dat er geen definitieve overeenstemming was, volgt volgens de vrouw uit het feit dat de bepaling van contante waarden nog niet had plaatsgevonden. Overigens heeft de man - zo stelt de vrouw - ook de ontwerpakte niet binnen de termijn van twee jaren naar het pensioenuitvoeringsorgaan gezonden waarmee wordt bevestigd dat de man zelf ook nimmer is uitgegaan van uitsluiting van de wettelijke verevening. De vrouw stelt alle medewerking te willen verlenen om er voor te zorgen dat ook haar pensioen verevend wordt. Indien het hof wel voor recht mocht verklaren dat partijen van pensioenverevening hebben afgezien, wordt subsidiair aan het hof verzocht om te bepalen welk bedrag de man wegens overbedeling aan de vrouw dient te betalen in verband met het verschil in opgebouwde waarden aan pensioenen door partijen en daartoe een deskundige te benoemen.
5.9
Het hof stelt voorop dat wettelijk uitgangspunt is dat na de huwelijkssluiting opgebouwde pensioenrechten op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding verevend worden, tenzij de echtgenoten de verevening hebben uitgesloten. Echter, - anders dan de rechtbank - is het hof van oordeel dat de man heeft onderbouwd dat partijen bij akte zijn overeengekomen af te zien van de wettelijke verevening. Op pagina 3 van de (ontwerp) akte van verdeling en levering d.d. 3 februari 2012 staat in dit kader het volgende:
" (…)
ALVORENS TOT VERDELING EN LEVERING CASU QUO BEKRACHTIGING VAN DE VERDELING EN LEVERING VAN VOORMELD REGISTERGOED OVERGAANDE, VERKLAARDEN DE COMPARANTEN NOG HET NAVOLGENDE TE ZIJN OVEREENGEKOMEN, CASU QUO TE HEBBEN VASTGESTELD:
1. De door ieder der deelgenoten opgebouwde pensioenaanspraken zullen in zijn geheel aan diegene ten gunste blijven, die ze heeft opgebouwd; er zal dienaangaande géén pensioenverevening plaatsvinden.
Partijen doen over en weer afstand van het recht op (bijzonder-) nabestaandenpensioen, hetgeen over en weer door partijen wordt aanvaard.
(…)"
Ter zitting is gebleken dat de notaris destijds op verzoek van de vrouw een ontwerpakte van verdeling heeft opgemaakt, daar zij deze nodig had in verband met de aankoop van haar woning en de daarvoor te verstrekken hypothecaire geldlening. De vrouw heeft gesteld telefonisch met de notaris daarover te hebben gesproken. De man heeft aangegeven een gesprek op het kantoor van de notaris te hebben gehad. Verder heeft de notaris op 6 oktober 2011 een e-mail aan de man gestuurd, waarin deze onder meer laat weten:
Zoals u beloofd, doe ik bijgaand het 1e ontwerp van de akte van verdeling toekomen. Indien u overeenstemming met mevrouw [verweerster] heeft bereikt omtrent uw pensioenen, verneem ik dit graag van u. Het door mevrouw [verweerster] te ontvangen bedrag wegens onder/overbedeling zal op de dag van passeren pas kunnen worden vastgesteld, aangezien dit bedrag afhankelijk is van de waarde van de effectenportefeuilles op de dag van de aktepassering. Zoals met u besproken, zullen de niet met name in de akte van verdeling genoemde vermogensbestanddelen in onderling overleg tussen u en mevrouw [verweerster] worden verdeeld.
Hieruit volgt dat de pensioenen wel degelijk een van de discussiepunten betrof. Ter zitting is voorts komen vast te staan dat de vrouw nog een aantal wijzigingen in de ontwerpakte heeft doorgevoerd, alvorens beide partijen deze ontwerpakte hebben ondertekend. Partijen hebben iedere pagina voorzien van een paraaf en de laatste pagina voorzien van een handtekening. Gelet op deze omstandigheden heeft de man er redelijkerwijze op mogen vertrouwen dat de vrouw daadwerkelijk van de verevening heeft willen afzien. De vrouw heeft in dit verband nog gesteld dat zij niet bewust van pensioenverevening heeft afgezien en dat een standaardakte is gebruikt, waarin deze bepaling per abuis is blijven staan. Deze stelling strookt echter niet met de omstandigheid dat de vrouw wijzigingen heeft aangebracht voordat de akte is geparafeerd en ondertekend en de notaris de pensioenen als discussiepunt heeft benoemd, terwijl het bovendien niet voor de hand ligt dat deze bepaling in een standaardakte staat. Immers, bij een standaardakte zou juist niet van de pensioenverevening zijn afgezien, gelet op het wettelijk uitgangspunt. Ook het feit dat er op de akte 'ontwerp' staat, maakt naar het oordeel van het hof niet dat daarmee niet definitief van verevening zou kunnen zijn afgezien. Het hof is van oordeel dat - anders dan de vrouw betoogt - voldaan is aan de wettelijk vastgestelde vormvoorschriften voor afwijking van de wettelijke regeling, daar er in overeenstemming met artikel 2 lid 1 Wet verevening pensioenrechten bij scheiding sprake is van een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding.
5.1
Het vorenstaande brengt met zich dat het hof conform het verzoek van de man daartoe, in iets andere bewoordingen die beter de kern van het debat tussen partijen aangeven, voor recht zal verklaren dat partijen bij (ontwerp)akte van verdeling en levering d.d. 3 februari 2012 zijn overeengekomen dat de pensioenen van partijen niet zullen worden verevend. Dit brengt met zich dat de vrouw de door haar opgegeven pensioenverevening van de man ongedaan dient te maken. Het hof zal hieraan geen dwangsom verbinden zoals door de man verzocht, daar gesteld noch gebleken is dat de vrouw daaraan niet zal meewerken. Gelet op het vorenstaande zal het hof verstaan dat de vrouw zich dient in te spannen om de door haar opgegeven pensioenverevening van de man ongedaan te maken.
5.11
Daar vast staat dat partijen hebben afgezien van pensioenverevening, ligt het niet in de rede om - zoals subsidiair door de vrouw verzocht - te bepalen welk bedrag de man wegens overbedeling aan de vrouw dient te betalen in verband met het verschil in opgebouwde waarde aan pensioenen door partijen en daarvoor een deskundige te benoemen. De vrouw heeft ook niet gesteld dat partijen dit (aanvullend) zouden zijn overeengekomen. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.
* het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid
5.12
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vrouw tot op heden nog niet uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de op de voormalige echtelijke woning rustende hypothecaire lening is ontslagen.
5.13
De man heeft ter zitting aangegeven dat de [a-bank] bank weigert de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan, daar er sprake dient te zijn van een volledige akte van verdeling die akkoord is bevonden door partijen. Hij stelt dat tot op heden ook nog niet bekend was wat de hoogte van de definitieve bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zou zijn, hetgeen volgens de man ook van belang is voor de hypotheekverstrekker. Doordat er in de (ontwerp)akte van verdeling geen bedragen zijn ingevuld, wil de [a-bank] bank niet meewerken, aldus de man. De vrouw stelt dat de [b-bank] bank haar destijds wel een hypothecaire lening heeft verstrekt op basis van de (ontwerp)akte van verdeling. De vrouw stelt dat de man zich onvoldoende inspant en meent dan ook dat aan de man een dwangsom dient te worden opgelegd om hem te bewegen om er alsnog voor te zorgen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen.
5.14
Hoewel de man stelt dat de vrouw nog geen nadeel ondervonden heeft van het (vooralsnog) uitblijven van het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, heeft de vrouw er uiteraard wel belang bij dat zij zo spoedig mogelijk uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de op de voormalige echtelijke woning rustende hypothecaire lening wordt ontslagen. Het hof is dan ook van oordeel dat de man zich binnen één maand na het geven van deze beschikking tot de [a-bank] bank dient te wenden met een kopie van de onderhavige beschikking van het hof en een kopie van de bestreden beschikking van de rechtbank om alsnog te bewerkstelligen dat de [a-bank] bank de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zal ontslaan. Ter zitting is immers komen vast te staan dat de man dit nog niet heeft geprobeerd omdat hij er vanuit ging dat de [a-bank] bank enkel zal willen meewerken aan een ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid indien er sprake is van een akte van verdeling waarin alle bedragen zijn ingevuld en die akkoord is bevonden door partijen.
5.15
Het hof zal aan het ontslag uit de hoofdelijkheid geen dwangsom verbinden zoals door de vrouw is verzocht, daar de man op dit punt mede afhankelijk is van de medewerking van een derde, te weten: de [a-bank] bank. De man heeft in dit kader echter wel een inspanningsverplichting. Het hof zal dan ook verstaan dat de man zich dient in te spannen om de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de op de woning aan de [a-straat] 30 te [A] rustende hypothecaire lening te ontslaan door ten minste zich binnen één maand na het geven van deze beschikking met een kopie van de bestreden beschikking van de rechtbank en een kopie van de onderhavige beschikking van het hof naar de [a-bank] bank te wenden. Ook aan de inspanningsverplichting van de man zal het hof geen dwangsom verbinden, daar het hof er - mede in het licht van de bereikte overeenstemming tussen partijen - vanuit gaat dat de man zich zal inspannen om de vrouw alsnog uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te laten ontslaan.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en opnieuw beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 11 maart 2014, voor zover het de beslissing omtrent de door de man te betalen bijdrage aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 januari 2015 en de verklaring voor recht omtrent de pensioenrechten van partijen betreft;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2015 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen € 250,-- per kind per maand zal betalen;
verklaart voor recht dat partijen bij (ontwerp)akte van verdeling en levering d.d. 3 februari 2012 zijn overeengekomen dat de pensioenen van partijen niet zullen worden verevend;
verstaat dat de vrouw zich dient in te spannen om de door haar opgegeven pensioenverevening van de man ongedaan te maken;
verstaat dat de man zich dient in te spannen om de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de op de woning aan de [a-straat] 30 te [A] rustende hypothecaire lening te laten ontslaan door zich binnen één maand na het geven van deze beschikking met een kopie van de bestreden beschikking van de rechtbank en een kopie van de onderhavige beschikking van het hof tot de [a-bank] bank te wenden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. van der Meer, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. H. van Lokven-van der Meer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 27 januari 2015 in bijzijn van de griffier.