ECLI:NL:GHARL:2015:621

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
200.157.154-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over een minderjarige met complexe zorgbehoeften

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de vader over zijn minderjarige zoon, geboren in 1997. De vader was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, die op 11 juli 2014 had besloten om de ouders te ontheffen van het ouderlijk gezag over hun zoon, die onder toezicht was gesteld en in een woongroep verbleef. De vader verzocht het hof om de eerdere beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming af te wijzen.

Het hof heeft de zaak behandeld op 16 januari 2015, waarbij de vader, zijn advocaat en een tolk aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting William Schrikker Jeugdbescherming waren ook vertegenwoordigd. De minderjarige had de gelegenheid om zijn mening te geven, wat hij deed via een brief. De moeder van de minderjarige was in eerste aanleg betrokken, maar werd niet als belanghebbende beschouwd in deze procedure.

Het hof overwoog dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing langer hadden geduurd dan de wettelijke termijnen en dat er geen perspectief was op terugplaatsing bij de ouders. De rechtbank had voldoende gemotiveerd dat de vader ongeschikt was om zijn zorgplicht te vervullen. Het hof schaarde zich achter deze overwegingen en concludeerde dat de vader niet in staat was om de noodzakelijke hulpverlening te aanvaarden. De bestreden beschikking werd bekrachtigd, wat betekent dat de ontheffing van het gezag over de minderjarige werd gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.157.154/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/154547/FA RK 14/807)
beschikking van de familiekamer van 29 januari 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. U. Yildirim, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming regio Overijssel,
kantoorhoudend te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Stichting William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,(namens Bureau Jeugdzorg)
kantoorhoudend te Amsterdam,
hierna te noemen: de stichting.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 11 juli 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 6 oktober 2014, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen (het hof begrijpt:) voor zover daarbij de vader is ontheven van het ouderlijk gezag over zijn minderjarige zoon [de minderjarige1], geboren te [B] [in] 1997 (verder te noemen: [de minderjarige1]) en opnieuw rechtdoende (naar het hof begrijpt:) het verzoek van de raad in zoverre alsnog af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 december 2014, heeft de raad het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de stichting geen verweerschrift ingediend.
2.4
De minderjarige [de minderjarige1] is door het hof in de gelegenheid gesteld zijn mening over de zaak te geven. Hij heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt in die zin dat zijn begeleider samen met [de minderjarige1] een brief heeft geschreven, welke brief ter zitting is voorgedragen.
2.5
De zaak is behandeld ter zitting van het hof gehouden te Leeuwarden op 16 januari 2015. Verschenen zijn de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door de heer [C] als tolk in de Turkse taal die daartoe door het hof ter zitting is beëdigd. Namens de raad is ter zitting verschenen mw. [D] en namens de stichting mw. [E] en mw. [F]. Namens de stichting zijn pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.6
De moeder is in eerste aanleg in de procedure verschenen. Het hof heeft haar dientengevolge conform artikel 361 Rv opgeroepen ter zitting bij het hof te verschijnen. Het hof heeft evenwel ter zitting vastgesteld dat de moeder geen gezag heeft over [de minderjarige1] en om die reden geen belanghebbende is in deze procedure. De moeder heeft met toestemming van de overige aanwezigen als toehoorder de zitting bijgewoond.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder van [de minderjarige1] zijn met elkaar gehuwd geweest.
3.2
[de minderjarige1] is op zeer jonge leeftijd, met ingang van 16 februari 1998, door de kinderrechter onder toezicht gesteld. Tevens is in 1998 een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verleend. De maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 12 februari 2015.
3.3
[de minderjarige1] heeft in een woonrgroep van de [G] Stichting verbleven. Hij is blijkens de stukken een kwetsbare jongen met een aangeboren hartafwijking (Trias van Fallot) en een verstandelijke beperking (IQ 55, 2008). Hij heeft daarbij kenmerken uit het autistisch spectrum en is volgens de raad versterkt beïnvloedbaar.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 4 april 2014, heeft de raad de rechtbank verzocht om de ouders te ontheffen van het ouderlijk gezag over [de minderjarige1]. Ter onderbouwing van het verzoek is verwezen naar een bij dat verzoekschrift gevoegd rapport van bevindingen na onderzoek van 3 april 2014.
3.5
Namens de man is op 26 mei 2014 een verweerschrift ingediend.
3.6
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - het verzoek van de raad toegewezen en de ouders ontheven van het gezag over [de minderjarige1] met benoeming van Bureau Jeugdzorg tot voogd over [de minderjarige1] uit te voeren door de stichting. Hiertegen richt zich het hoger beroep van de vader.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ter beoordeling staat de ontheffing van de vader van het gezag over de voornoemde minderjarige [de minderjarige1].
4.2
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:266 (oud) BW kan de rechter, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
4.3
Ingevolge artikel 1:268 lid 1 (oud) BW kan de ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet. Die regel geldt niet, ingevolge artikel 1:268 lid 2 onder a BW, indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, af te wenden.
4.4
Het hof stelt vast dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] langer hebben geduurd dan de hiervóór genoemde termijnen.
4.5
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof voldoende deugdelijk gemotiveerd dat en waarom in het onderhavige geval ook aan de overige voorwaarden voor ontheffing van de vader van het gezag over [de minderjarige1] is voldaan. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat geen perspectief bestaat op terugplaatsing van [de minderjarige1] bij de ouders en dat voor [de minderjarige1] van belang is dat duidelijk is dat hij specialistische begeleiding krijgt en in een passende woonvorm woont, ook na het bereiken van de meerderjarigheid.
4.6
Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne. Nu het andersluidende standpunt van de vader in hoger beroep een herhaling betreft van zijn in eerste aanleg ingenomen standpunt, verwijst het hof kortheidshalve naar de desbetreffende overwegingen van de rechtbank, die naar het oordeel van het hof concludent zijn en waarmee het standpunt van de vader voldoende wordt weerlegd. De omstandigheid dat eerst na vele jaren en in het zicht van de meerderjarigheid van [de minderjarige1] om de hier bedoelde ontheffing is verzocht en de vader jarenlang –zoals hij zelf stelt- hulpverlening heeft aanvaard, doet naar het oordeel van het hof daar niet aan af. Met name recentelijk is immers gebleken door uitlatingen van de vader in de strekking dat hij de zorg voor [de minderjarige1] weer op zich kan nemen, dat de ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige1] niet enkel door de voorheen geldende maatregelen konden worden gekeerd. Ook tijdens de zitting bij het hof wordt door de vader bij herhaling aangegeven dat hij zelf de zorg voor [de minderjarige1] kan en wenst op te nemen. Het hof is met de raad van oordeel dat dit niet in het belang van [de minderjarige1] is. [de minderjarige1] zal zijn hele leven speciale hulp en ondersteuning nodig hebben, ook na zijn meerderjarigheid. [de minderjarige1] woont al geruime tijd op de woongroep en ontwikkelt zich naar omstandigheden goed. Het hof is er niet van overtuigd geraakt dat de vader voldoende in staat is om ook in de toekomst de noodzakelijke hulpverlening te aanvaarden. Ter zitting is de indruk ontstaan dat de vader de problematiek van [de minderjarige1] maar ook de ernstige zorgen over zijn andere zoon [H], miskent, al dan niet omdat hij daartoe onmachtig is. Opvallend in deze is ook dat de vader tijdens het raadsonderzoek zijn medewerking aan het verlenen van toestemming om nadere informatie in te winnen bij bijvoorbeeld de woongroep waar [de minderjarige1] verblijft, onthoudt. De vader lijkt niet te begrijpen dat deze informatie voor het raadsonderzoek van wezenlijk belang is en deze informatie kon daardoor slechts tegen de wens van de vader in, worden verkregen.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 11 juli 2014 waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. G.M. van der Meer en mr. M.P. den Hollander en is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015 in bijzijn van de griffier.