ECLI:NL:GHARL:2015:6353

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
31 augustus 2015
Zaaknummer
200.166.185/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van eenhoofdig gezag naar gezamenlijk gezag in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het gezag over de minderjarige [de minderjarige1]. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder verzocht om het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] te verkrijgen, nadat de rechtbank Midden-Nederland op 9 december 2014 had bepaald dat het gezag over de minderjarige gezamenlijk door beide ouders zou worden uitgeoefend. De vader was van mening dat de omstandigheden waren gewijzigd, aangezien [de minderjarige1] sinds oktober 2013 bij hem woonde.

De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft het verzoek van de vader bestreden. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juli 2015 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is de minderjarige [de minderjarige1] gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is, maar dat er geen bewijs is dat [de minderjarige1] klem of verloren raakt tussen de ouders. De minderjarige heeft aangegeven geen problemen te ervaren met de gezamenlijke gezagsuitoefening.

Het hof heeft geoordeeld dat er geen gronden zijn om het gezag alleen aan de vader toe te kennen. Het is in het belang van [de minderjarige1] dat beide ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, zoals de wetgever heeft beoogd. De beschikking van de rechtbank is dan ook bekrachtigd, waarbij het hof de belangen van het kind vooropstelt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.166.185/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland C/16/354325 / FL RK 13-2342, C/16/354326 / FL RK 13-2343 en C/16/354327 / FL RK 13-2344)
beschikking van de familiekamer van 18 augustus 2015
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.C. van der Kuijl, kantoorhoudend te Middelburg,
tegen
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.N. Cheuk Alam, kantoorhoudend te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 9 december 2014, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 7 maart 2015, is de vader
in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking, (naar het hof begrijpt:) voor zover deze ziet op de beslissing omtrent het gezag, te vernietigen en te bepalen dat de vader met het eenhoofdig gezag belast wordt over [de minderjarige1] .
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 20 mei 2015, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 8 april 2015 een journaalbericht van 7 april 2015 van mr. Van der Kuijl met bijlagen;
- op 22 juni 2015 een journaalbericht van 19 juni 2015 van mr. Van der Kuijl met bijlagen.
2.4
Op 20 juli 2015 is de minderjarige [de minderjarige1] verschenen die buiten aanwezigheid van partijen, voorafgaand aan de zitting, door het hof is gehoord.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 20 juli 2015 plaatsgevonden.
De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is in het kader van zijn adviserende taak de heer J. Scholte Aalbes verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de - in 2008 verbroken - affectieve relatie tussen partijen zijn [in] 2000 in de gemeente [C] de minderjarige [de minderjarige1] (ook te noemen: [de minderjarige1] )
en [in] 2001 in de gemeente [C] de minderjarige [de minderjarige2] (ook te noemen: [de minderjarige2] ) geboren. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn door de vader erkend. Partijen waren ten tijde van het uiteengaan beiden met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] belast. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verbleven na het uiteengaan van partijen bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 20 april 2011 heeft de toenmalige rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, bepaald dat het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voortaan alleen zal worden uitgeoefend door de moeder.
3.3
[de minderjarige1] is in oktober 2013 bij de vader gaan wonen. [de minderjarige2] is bij de moeder blijven wonen.
3.4
Bij inleidend verzoekschrift van 8 oktober 2013, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 10 oktober 2013, heeft de vader de rechtbank, voor zover in hoger beroep
van belang, verzocht - op grond van artikel 1:253o BW - het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] te wijzigen in die zin dat de vader voortaan het eenhoofdig ouderlijk gezag zal uitoefenen over [de minderjarige1] .
3.5
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 9 december 2014, waarvan beroep, heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader is en dat het gezag over [de minderjarige1] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt. De rechtbank heeft tevens een zorgregeling tussen [de minderjarige1] en de moeder vastgesteld.

4.De motivering van de beslissing

4.1
In de onderhavige zaak heeft de rechter bij beschikking van 20 april 2011 bepaald dat het gezag over [de minderjarige1] voortaan alleen aan de moeder toekomt. Een verzoek om die beslissing aldus te wijzigen dat het gezag wordt opgedragen aan de andere ouder of aan beide ouders gezamenlijk kan slechts worden toegewezen indien voldaan is aan (een van) de vereisten van artikel 1:253o BW, derhalve indien na de beslissing de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter dient voorts te beoordelen of er sprake is van zodanig ernstige (communicatie) problemen tussen de ouders dat er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem
of verloren raakt tussen de ouders wanneer zij het ouderlijk gezag gezamenlijk (gaan) uitoefenen, zonder dat te verwachten is dat in die problemen binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of het anderszins in het belang van het kind noodzakelijk
is dat het eenhoofdig gezag wordt gecontinueerd.
4.2
Het hof is van oordeel dat het feit dat [de minderjarige1] vanaf oktober 2013 bij de vader in [A] woont een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:253o BW oplevert. De beslissing van de rechter om de moeder alleen met het gezag over [de minderjarige1] te belasten is derhalve voor wijziging vatbaar. Het hof acht het, evenals de rechtbank, ook in het belang van [de minderjarige1] dat het gezag over hem wordt gewijzigd, nu hij al bijna 2 jaar bij
de vader woont. Het is immers in het belang van [de minderjarige1] dat degene bij wie hij woont (mede) zeggenschap over hem heeft. De raad heeft in eerste instantie geadviseerd om de vader alleen met het gezag over [de minderjarige1] te belasten, omdat de ouders niet in staat zijn om met elkaar te communiceren en er nauwelijks sprake is van constructieve samenwerking en overleg.
Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt evenwel niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag slechts aan een van de ouders moet worden toegekend. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is weliswaar gebleken dat de communicatie tussen de ouders al jarenlang ernstig is verstoord, maar niet is gebleken dat [de minderjarige1] klem of verloren zit tussen de ouders. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [de minderjarige1] in het kinderverhoor heeft aangegeven dat hij niet merkt dat de vader en de moeder (sinds de beslissing in eerste aanleg) samen het gezag over hem uitoefenen. Er zou volgens hem eenmaal een briefje niet zijn teruggestuurd door de moeder, maar daarnaast heeft hij geen problemen ondervonden of ervaren als gevolg van de gezamenlijke gezagsuitoefening door zijn ouders. Evenmin zijn er concrete aanwijzingen dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige1] , als gevolg van de communicatieproblemen tussen partijen, op termijn wel klem of verloren zal raken tussen de ouders. Het hof acht in dit kader van belang dat de moeder heeft aangegeven dat, in het geval partijen het niet eens zijn over een te nemen beslissing ten aanzien van [de minderjarige1] , zij bereid is om een stap terug te doen, zoals zij dat in een eerdere situatie waarin partijen het niet eens waren (over het verzoek van de moeder om [de minderjarige1] een intelligentietest te laten uitvoeren) ook heeft gedaan. De raad heeft ter zitting zijn in eerste instantie gegeven advies ingetrokken en zich nu van een advies onthouden.
4.3
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat er geen gronden aanwezig zijn om de vader alleen met het gezag over [de minderjarige1] te belasten. Het hof acht het, evenals
de rechtbank, het meest in het belang van [de minderjarige1] dat aan partijen gezamenlijk het gezag toekomt, overeenkomstig het uitgangspunt van de wetgever.

5.De slotsom

5.1
Gelet op het voren overwogene, zal het hof beslissen als na te melden.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 9 december 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H. Garos, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. G.K. Schipmölder, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 18 augustus 2015 in bijzijn van de griffier.