Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking, (naar het hof begrijpt:) voor zover deze ziet op de beslissing omtrent het gezag, te vernietigen en te bepalen dat de vader met het eenhoofdig gezag belast wordt over [de minderjarige1] .
3.De vaststaande feiten
en [in] 2001 in de gemeente [C] de minderjarige [de minderjarige2] (ook te noemen: [de minderjarige2] ) geboren. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn door de vader erkend. Partijen waren ten tijde van het uiteengaan beiden met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] belast. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verbleven na het uiteengaan van partijen bij de moeder.
van belang, verzocht - op grond van artikel 1:253o BW - het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] te wijzigen in die zin dat de vader voortaan het eenhoofdig ouderlijk gezag zal uitoefenen over [de minderjarige1] .
4.De motivering van de beslissing
of verloren raakt tussen de ouders wanneer zij het ouderlijk gezag gezamenlijk (gaan) uitoefenen, zonder dat te verwachten is dat in die problemen binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of het anderszins in het belang van het kind noodzakelijk
is dat het eenhoofdig gezag wordt gecontinueerd.
de vader woont. Het is immers in het belang van [de minderjarige1] dat degene bij wie hij woont (mede) zeggenschap over hem heeft. De raad heeft in eerste instantie geadviseerd om de vader alleen met het gezag over [de minderjarige1] te belasten, omdat de ouders niet in staat zijn om met elkaar te communiceren en er nauwelijks sprake is van constructieve samenwerking en overleg.
Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt evenwel niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag slechts aan een van de ouders moet worden toegekend. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is weliswaar gebleken dat de communicatie tussen de ouders al jarenlang ernstig is verstoord, maar niet is gebleken dat [de minderjarige1] klem of verloren zit tussen de ouders. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [de minderjarige1] in het kinderverhoor heeft aangegeven dat hij niet merkt dat de vader en de moeder (sinds de beslissing in eerste aanleg) samen het gezag over hem uitoefenen. Er zou volgens hem eenmaal een briefje niet zijn teruggestuurd door de moeder, maar daarnaast heeft hij geen problemen ondervonden of ervaren als gevolg van de gezamenlijke gezagsuitoefening door zijn ouders. Evenmin zijn er concrete aanwijzingen dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige1] , als gevolg van de communicatieproblemen tussen partijen, op termijn wel klem of verloren zal raken tussen de ouders. Het hof acht in dit kader van belang dat de moeder heeft aangegeven dat, in het geval partijen het niet eens zijn over een te nemen beslissing ten aanzien van [de minderjarige1] , zij bereid is om een stap terug te doen, zoals zij dat in een eerdere situatie waarin partijen het niet eens waren (over het verzoek van de moeder om [de minderjarige1] een intelligentietest te laten uitvoeren) ook heeft gedaan. De raad heeft ter zitting zijn in eerste instantie gegeven advies ingetrokken en zich nu van een advies onthouden.
de rechtbank, het meest in het belang van [de minderjarige1] dat aan partijen gezamenlijk het gezag toekomt, overeenkomstig het uitgangspunt van de wetgever.