ECLI:NL:GHARL:2015:6709

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
11 september 2015
Zaaknummer
200.171.051/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren uit de verbroken relatie van de vader en de moeder. De Stichting Jeugdbescherming Noord (hierna: de GI) had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 24 februari 2015 een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend voor een beperkte duur. De GI verzocht het hof om deze machtiging voor een langere periode te verlengen, tot 21 maart 2016. De moeder en de pleegouders hebben echter geen verweerschrift ingediend.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 augustus 2015 waren de moeder, de pleegouders en de vader aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Het hof oordeelde dat de GI niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat het hoger beroep uitsluitend gericht was tegen het tussenbeschikkingsgedeelte van de eerdere beschikking, terwijl er geen grieven waren ingediend tegen het eindbeschikkingsgedeelte. Dit betekent dat de GI niet in haar verzoek kon worden ontvangen, aangezien volgens de wet hoger beroep tegen tussenbeschikkingen alleen kan worden ingesteld als er ook grieven tegen de eindbeschikking zijn.

Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt, omdat het hof van oordeel was dat het hier niet om een evident kansloos appel ging. De beslissing van het hof is gegeven door drie rechters en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.171.051/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/153695/JE RK 15-29)
beschikking van de familiekamer van 8 september 2015
inzake
Stichting Jeugdbescherming Noord,
kantoorhoudend te Groningen,
appellante in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
tegen
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Wagenaar, kantoorhoudend te Groningen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders] ,
wonende te [B] ,
hierna te noemen: de pleegouders.
Als informant is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [C] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.H. Zuidema, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 24 februari 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 mei 2015, is de GI in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De GI verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor wat betreft de duur van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en opnieuw recht doende, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd (het hof begrijpt:) voor de (resterende) duur van de ondertoezichtstelling derhalve tot 21 maart 2016.
2.2
De moeder en de pleegouders hebben binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 7 augustus 2015 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is verschenen mevrouw [D] . Voorts zijn de pleegouders verschenen.
De vader was als informant in de zittingszaal aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de verbroken relatie van de vader en de moeder zijn geboren
- [de minderjarige1] , [in] 2009, en
- [de minderjarige2] , [in] 2010.
De moeder is met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] belast.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 21 maart 2012 onder toezicht van de GI. De kinderen hebben van 5 maart 2012 tot 3 februari 2012 in een (crisis)pleeggezin gewoond. Op
14 februari 2013 zijn zij wederom uit huis geplaatst. Zij verblijven sindsdien bij de pleegouders. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn steeds verlengd.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 22 januari 2015, heeft de GI - voor zover hier van belang - verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vanaf 21 maart 2015 met een jaar te verlengen.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter deze machtiging verlengd met ingang van 21 maart 2015 tot 21 september 2015 en de beslissing omtrent de resterende duur van de machtiging tot uithuisplaatsing aangehouden.

4.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid
4.1
De GI komt in appel van de beschikking van de kinderrechter voor zover het de beperkte duur van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing betreft. De GI verzoekt het hof die machtiging per 24 maart 2015 direct met een jaar te verlengen in plaats van eerst met een half jaar zoals de kinderrechter heeft gedaan.
4.2
De beschikking van de kinderrechter van 24 februari 2015 is een zogeheten deelbeschikking. Voor zover de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op verzoek van de GI heeft verlengd voor de duur van zes maanden, tot uiterlijk
21 september 2015, is sprake van een eindbeschikking, omdat in zoverre in het dictum een definitief einde is gemaakt aan een deel van het verzochte. Wat betreft de langer verzochte duur van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, tot 21 maart 2016, is de beschikking een tussenbeschikking, omdat de beslissing met betrekking tot dat deel van het verzoek van de GI in het dictum is aangehouden.
4.3
Ingevolge artikel 358 lid 4 Rv kan van tussenbeschikkingen slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking hoger beroep worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de kinderrechter anders heeft bepaald.
4.4
Ingeval sprake is van een deelbeschikking zoals in deze kwestie kan genoemd wettelijk verbod van tussentijds hoger beroep alleen worden doorbroken indien zowel tegen het einduitspraakgedeelte als tegen het tussenuitspraakgedeelte grieven worden gericht. Het beroepschrift van de GI richt echter geen grieven tegen het eindbeschikkingsgedeelte. Het hoger beroep van de GI is uitsluitend gericht tegen het tussenbeschikkingsgedeelte, waarbij de beslissing over de door de GI verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor wat betreft de periode van 21 september 2015 tot 21 maart 2016 is aangehouden.
4.5
Op grond van het vorenstaande kan de GI niet in haar verzoek in hoger beroep worden ontvangen.
De proceskosten
4.6
Zowel de moeder als de vader hebben ter zitting verzocht de GI in de proceskosten te veroordelen.
4.7
Los van het antwoord op de vraag of de vader in zijn positie als informant een dergelijk verzoek kan doen, ziet het hof in het door de moeder en de vader met betrekking tot de proceskosten gestelde geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt. Het hof is van oordeel dat het hier niet om een evident kansloos appel gaat. Derhalve zullen, nu het in deze zaak gaat om de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de moeder met het gezag is belast en de GI met het toezicht, de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
verklaart de GI niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. M.P. den Hollander en
mr. E.M. Kostense, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
8 september 2015 in bijzijn van de griffier.