ECLI:NL:GHARL:2015:6849

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
14/01089
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en woonplaats van een intersekse persoon

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een intersekse persoon, hierna belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 oktober 2014. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard met betrekking tot een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012. De Inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.136 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 29.425, met een belastingrente van € 144. Belanghebbende had geen aangifte gedaan, wat leidde tot de aanslag op basis van renseignementen.

De kern van het geschil is of belanghebbende in Nederland woont en dus binnenlands belastingplichtig is. De Inspecteur stelt dat belanghebbende in Nederland woont, terwijl belanghebbende dit ontkent. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur voldoende feiten en omstandigheden heeft aangetoond die bevestigen dat belanghebbende in Nederland woont. Belanghebbende had gedurende het jaar 2012 geen verblijf buiten Nederland en had een woning in Nederland, evenals bankrekeningen en een vennootschap.

Het Hof concludeert dat belanghebbende terecht als binnenlands belastingplichtige is aangemerkt en dat de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld. Ook de argumenten van belanghebbende met betrekking tot schending van mensenrechten worden verworpen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/01089
uitspraakdatum: 8 september 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 oktober 2014, nummer AWB 14/1997, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almelo(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.136 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 29.425. Tevens is bij beschikking € 144 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 7 oktober 2014 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Partijen zijn uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 2 juli 2015 te Arnhem. Belanghebbende heeft bij brief van 3 juni 2015 bericht dat hij niet ter zitting aanwezig zal zijn. De Inspecteur heeft op 29 juni 2015 telefonisch aan de griffier van het Hof meegedeeld dat hij evenmin aanwezig zal zijn.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is geboren [in] 1947 en is een intersekse persoon.
2.2
Belanghebbende beschikt over een woning in Portugal en een huurwoning in Nederland. Vanaf 2007 verblijft belanghebbende onafgebroken in Nederland.
2.3
Belanghebbende staat vanaf 17 september 2007 tot en met 23 mei 2013 in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) ingeschreven op het adres [a-straat] 65 te [Z] .
2.4
Belanghebbende beschikt over bankrekeningen in Nederland.
2.5
Belanghebbende is directeur en 100 percent aandeelhouder van [A] B.V., welke vennootschap statutair is gevestigd in [Z] .
2.6
De Inspecteur heeft belanghebbende voor het jaar 2012 uitgenodigd om aangifte IB/PVV te doen. Omdat belanghebbende aan de uitnodiging geen gehoor heeft gegeven, heeft de Inspecteur belanghebbende, met dagtekening 28 mei 2013, een herinnering gezonden. Deze is op 10 juni 2013 door de Inspecteur retour ontvangen met – onder meer – daarop de tekst “Deze persoon is geen Nederlands ingezetene”. De Inspecteur heeft deze retourbrief als aangifte in behandeling genomen.
2.7
Bij brief van 1 november 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende op de hoogte gesteld van zijn voornemen aan belanghebbende een aanslag op te leggen op basis van bij hem bekende (gerenseigneerde) gegevens van belanghebbende over 2012, te weten:
Loon Loonheffing
- AOW-uitkering € 9.468 € 0
- WAO-uitkering € 8.668 € 3.014
- banktegoeden
[a-bank] plussparen € 675.000
[b-bank] privérekening € 81.778
Belanghebbende heeft daarop niet gereageerd.
2.8
Vervolgens heeft de Inspecteur, met dagtekening 27 december 2013, de in geschil zijnde aanslag opgelegd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende voor het kalenderjaar 2012, in Nederland belastingplichtig is voor de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende in Nederland woont. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord is verder in geschil of de Inspecteur de aanslag op het juiste bedrag heeft vastgesteld.
3.2
De Inspecteur beantwoordt bovenstaande vragen bevestigend, belanghebbende ontkennend.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge de artikelen 1.1 en 2.1 van de Wet IB 2001 is een natuurlijk persoon die in Nederland woont binnenlands belastingplichtige.
Woonplaats
4.2
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Als uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat een natuurlijk persoon zijn woonplaats in Nederland heeft indien deze persoon daarmee een duurzame band van persoonlijke aard heeft (HR 12 april 2013, nr. 12/02980, ECLI:NL:HR:2013:BZ6824, BNB 2013/123).
4.3
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die leiden tot de conclusie dat de woonplaats van belanghebbende – gelet op het bepaalde in artikel 4 van de AWR – in Nederland is gelegen. Uit de stukken blijkt dat belanghebbende gedurende het onderhavige kalenderjaar Nederland nimmer heeft verlaten en uitsluitend in de woning aan de [a-straat] 65 te [Z] verbleef. Bovendien had belanghebbende in het onderhavige jaar (2012) de beschikking over bankrekeningen in Nederland en is [A] B.V. – waarvan belanghebbende 100 percent aandeelhouder is – statutair gevestigd in [Z] . Belanghebbende heeft in dit verband slechts aangevoerd dat sprake is van systeemfouten in de GBA en dat het verblijf in Nederland onvrijwillig was, omdat het onmogelijk is een paspoort zonder geslachtsaanduiding te verkrijgen. Naar het oordeel van het Hof is de reden van het verblijf van belanghebbende in Nederland – gelet op het langdurige karakter van dit verblijf – niet van belang. De stelling dat sprake is van systeemfouten in de GBA heeft belanghebbende in het geheel niet nader onderbouwd.
4.4
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of belanghebbende ook op grond van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Portugal tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, gesloten te Porto op 20 september 1999 (hierna: het Verdrag) als inwoner van Nederland kan worden aangemerkt.
4.5
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Verdrag, heeft een natuurlijk persoon zijn woonplaats in de zin van dit Verdrag, ter plaatse waar hij een duurzame woongelegenheid heeft. Indien er meerdere van dergelijke plaatsen bestaan, wordt als woonplaats beschouwd de plaats, waarmede de persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (het middelpunt van de levensbelangen).
4.6
Vaststaat dat belanghebbende in Portugal beschikt over een woning en dat belanghebbende daar vóór 2007 (mede) heeft verbleven. Indien (veronderstellenderwijs) ervan zou worden uitgegaan dat belanghebbende in het onderhavige jaar ook in Portugal een woonplaats had, is het Hof van oordeel dat in dat geval het middelpunt van belanghebbendes levensbelangen, gelet op overweging 4.3, in het onderhavige kalenderjaar in Nederland heeft gelegen. Dit betekent dat de woonplaats voor verdragsdoeleinden van belanghebbende in het onderhavige kalenderjaar ook op grond van het Verdrag in Nederland is gelegen.
4.7
Gelet op hetgeen onder 4.2 tot en met 4.6 is overwogen is belanghebbende in het onderhavige jaar door de Inspecteur terecht aangemerkt als binnenlands belastingplichtige. De Wet IB 2001 maakt wat betreft natuurlijke personen geen onderscheid tussen mannen, vrouwen of intersekse personen.
4.8
Aldus staat vast dat aan belanghebbende terecht voor het jaar 2012 een aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting is uitgereikt. Omdat belanghebbende in de aangifte (zie onder 2.6) geen inkomensgegevens heeft verstrekt, heeft de Inspecteur het inkomen van belanghebbende zelfstandig bepaald. Daarbij heeft hij alleen tot het inkomen gerekend, de inkomensbestanddelen waarover hij via renseignementen informatie heeft verkregen. Kopieën van deze gerenseigneerde gegevens behoren tot het dossier. Tevens heeft de Inspecteur rekening gehouden met de voor belanghebbende geldende bedragen voor heffingsvrij vermogen en heffingskortingen. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur daarmee aannemelijk gemaakt dat hij de aanslag tot het juiste bedrag – althans niet tot een te hoog bedrag – heeft vastgesteld.
EVRM/Handvest EU
4.9
Voor zover belanghebbende ook in hoger beroep zich beroept op de artikelen 3, 5, 8 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), is het Hof van oordeel dat de Inspecteur belanghebbende, door het opleggen van de onderwerpelijke aanslag, niet heeft onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, noch daarmee inbreuk heeft gemaakt op het recht van belanghebbende op vrijheid en veiligheid van de persoon van belanghebbende. Voor het overige heeft belanghebbende geen feiten of omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, die tot de conclusie zouden kunnen voeren dat de Inspecteur anderszins jegens belanghebbende heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in de artikelen 3, 5, 8 of 14 EVRM. Dit heeft evenzeer te gelden voor de door belanghebbende gestelde schending van de artikelen 1 en 3 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Belastingrente
4.1
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Nu het Hof niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de belastingrente onjuist zijn toegepast, is het hoger beroep ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op
8 september 2015in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 september 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.