In deze zaak gaat het om de waardevaststelling van een vrijstaande woonboerderij in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Hof van Twente had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 456.000 voor het kalenderjaar 2013, met een bijbehorende aanslag onroerendezaakbelasting van € 473,32. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, ging in beroep tegen deze beschikking en de rechtbank Overijssel heeft de waarde vastgesteld op € 431.000, wat leidde tot een lagere aanslag. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 14 juli 2015 in Arnhem, waar de belanghebbende en zijn zoon aanwezig waren, werd de waarde van de onroerende zaak opnieuw ter discussie gesteld. De belanghebbende stelde dat de waarde niet hoger dan € 330.000 kon zijn, terwijl de heffingsambtenaar de waarde van € 431.000 verdedigde. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende onderbouwing had geleverd voor zijn bepleite waarde en dat de door de belanghebbende voorgestelde waarde ook niet aannemelijk was gemaakt. Het Hof besloot uiteindelijk de waarde in goede justitie vast te stellen op € 410.000.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht. De heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 30 en moest het betaalde griffierecht van € 122 vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 september 2015.