ECLI:NL:GHARL:2015:6992

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
21 september 2015
Zaaknummer
200.136.404/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van huwelijk en gevolgen voor echtscheiding in internationaal privaatrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de nietigheid van een huwelijk tussen een man en een vrouw. De man was op 5 juli 2001 nog gehuwd met zijn Egyptische echtgenote, waardoor zijn huwelijk met de Nederlandse vrouw, gesloten op dezelfde datum in Nevada, absoluut nietig en niet reparabel is. Het hof heeft eerder tussenbeschikkingen gegeven en heeft in deze beschikking de vraag beoordeeld of het huwelijk van de man met zijn Egyptische echtgenote rechtsgeldig was ontbonden volgens het recht van de staat Nevada. Het hof concludeert dat de verstoting in 1999 naar Egyptisch recht niet heeft geleid tot een rechtsgeldige beëindiging van het huwelijk, en dat de man op 5 juli 2001 nog gehuwd was. Hierdoor is het huwelijk met de Nederlandse vrouw nietig verklaard. De kosten van deskundigenonderzoeken zijn verdeeld tussen de partijen, waarbij de man als in het ongelijk gestelde partij is veroordeeld tot betaling van de kosten van het tweede deskundigenonderzoek. De beschikking van de rechtbank Midden-Nederland is vernietigd voor zover deze de echtscheiding tussen de man en de vrouw heeft uitgesproken, en het hof heeft de nietigheid van het huwelijk tussen de man en de vrouw verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.136.404/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 180379/FA RK 10-5331 en 179485/FA RK
10-4994)
beschikking van de familiekamer van 15 september 2015
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M. Klink, kantoorhoudend te Waddinxveen,
tegen
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E. El-Sharkawi, kantoorhoudend te 's-Gravenhage.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 3 juni 2014, 3 februari 2015 en 26 februari 2015 tussenbeschikkingen gegeven, naar de inhoud waarvan hierbij wordt verwezen.
1.2
In verband met langdurige ziekte van mr. G.M. van der Meer is deze beschikking gegeven in een gewijzigde samenstelling, waarbij mr. G.M. van der Meer is vervangen door mr. G. Jonkman.
1.3
Na voormelde tussenbeschikking van 26 februari 2015 zijn op de griffie van het hof binnengekomen:
- op 3 juni 2015 een brief dd. 2 juni 2015 van het Internationaal Juridisch Instituut
(IJI) met als bijlage het IJI-rapport van 2 juni 2015;
- op 24 juni 2015 een journaalbericht d.d. 24 juni 2015, ingediend namens mr.
El-Sharkawi, met als bijlage de reactie van de man op het IJI-rapport van 2 juni 2015;
- op 25 juni 2015 een journaalbericht d.d. 23 juni 2015 van mr. Klink, met als bijlage de reactie van de vrouw op het IJI-rapport van 2 juni 2015.

2.De verdere beoordeling van de zaak

2.1
Ter beoordeling ligt aan het hof voor de vraag of het huwelijk van de man met [B] [in] 1999 door verstoting op zodanige wijze is ontbonden dat naar het recht van de staat Nevada die ontbinding erkend zou zijn.
2.2
Het hof heeft in de tussenbeschikking van 3 februari 2015 voorshands geoordeeld dat dit niet het geval is en het IJI verzocht te adviseren over de vraag in hoeverre de door de man aangehaalde Egyptische jurisprudentie dient te leiden tot een correctie van dit door het hof voorshands gegeven oordeel. Daartoe zijn de volgende vragen aan het IJI voorgelegd:
1. De man verwijst in zijn reactie op het IJI-rapport van 14 oktober 2014 naar een uitspraak van de constitutionele rechtbank in Egypte van 15 januari 2006, zaaknummer 113/2006. Wat is in deze uitspraak beslist en in hoeverre dient deze uitspraak volgens het IJI te leiden tot een correctie van het door het hof voorshands gegeven oordeel ten aanzien van de vraag of naar het recht van de staat Nevada het huwelijk van de man met [B] [in] 1999 door verstoting is ontbonden, zoals hiervoor omschreven onder de rechtsoverwegingen 3.7 en 3.8? Het hof verzoekt een vertaling van deze uitspraak bij het schriftelijke bericht van het onderzoek te voegen.
2. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang kunnen zijn voor de beslechting van het voorliggende geschil?
2.3
Het IJI concludeert in zijn rapport van 2 juni 2015 dat de door de man aangehaalde uitspraak van het constitutionele hof in Egypte van 15 januari 2006, zaaknummer 113/2006 (hierna: de uitspraak van het constitutionele hof in Egypte), niet noopt tot een correctie van het voorshands door het hof gegeven oordeel.
2.4
Het hof sluit zich aan bij de daaromtrent door het IJI gegeven uitleg en maakt deze tot de zijne. De motivering houdt - kort samengevat - in dat het oordeel van dit constitutionele hof in Egypte ertoe strekt dat een beperking van de bewijsmiddelen van de verstoting, indien die wordt betwist, tot de in artikel 21 van Wet no.1/2000 genoemde combinatie niet is toegestaan, terwijl het aantal mogelijke bewijsmiddelen wordt uitgebreid tot alle andere in het islamitische recht erkende bewijsmiddelen. Op andere onderdelen van artikel 21 van Wet no. 1/2000 heeft de uitspraak van het constitutionele hof van Egypte geen betrekking. Uit de uitspraak valt niet af te leiden dat het religieuze recht bij tegenstrijdigheid prevaleert boven het civiele recht, zoals de man heeft gesteld. Daarmee is vast komen te staan dat de verstoting [in] 1999 naar Egyptisch recht niet tot een rechtsgeldige beëindiging van het huwelijk tussen de man en [B] heeft geleid. Het hof is van oordeel dat op grond hiervan moet worden aangenomen dat de rechter in de staat Nevada aan de verstoting zoals deze [in] 1999 heeft plaatsgevonden geen comity zal verlenen. Het huwelijk van de man met [B] is [in] 1999 derhalve niet op zodanige wijze ontbonden dat die ontbinding naar het recht van de staat Nevada erkend zou zijn.
2.5
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of het huwelijk van de man met [B] door de uitspraak van de rechtbank van Bandar Imbaba (Egypte) voor Familiezaken van 15 juni 2011 (hierna: de rechtbank van Bandar Imbaba) naar het recht van de staat Nevada alsnog rechtsgeldig is ontbonden en zo ja, per welke datum.
2.6
Het hof sluit zich aan bij de daaromtrent door het IJI gegeven motivering en maakt deze tot de zijne. Deze uitleg houdt - kort samengevat - in dat een religieuze verstoting die niet is gevolgd door de registratie van de schriftelijke verklaring van de verstoting bij de ma'zun naar Egyptisch recht pas civielrechtelijke gevolgen krijgt vanaf het moment dat de andere echtgeno(o)te op de hoogte is gesteld van de verstoting, bijvoorbeeld door een kennisgeving daarvan via een deurwaarder of een ander officieel document. In deze casus is dat de uitspraak van de rechtbank van Bandar Imbaba. Daarbij wordt het ontbreken van de registratie van de schriftelijke verklaring van de verstoting bij de maz'un gerepareerd. Naar Egyptisch civiel recht is derhalve sprake van een rechtsgeldige ontbinding van het huwelijk tussen de man en [B] [in] 2011.
2.7
Daaruit kan de gevolgtrekking worden gemaakt dat ook niet eerder dan [in] 2011 sprake is van een zodanige ontbinding van het huwelijk van de man met [B] dat deze naar het recht van de staat Nevada op grond van de comity zal worden erkend.
2.8
Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat de man naar het recht van de staat Nevada op 5 juli 2001 nog gehuwd was met [B] . Zoals reeds overwogen in rechtsoverweging 3.4 van de beschikking van 3 februari 2015 is het huwelijk van de man en de vrouw daarmee op grond van NRS 125.290 absoluut nietig en niet reparabel. Het primaire verzoek van de vrouw om te bepalen dat het huwelijk tussen de man en de vrouw nietig wordt verklaard zal derhalve worden toegewezen en de bestreden beschikking zal worden vernietigd voor zover daarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken.
De kosten van de deskundigenonderzoeken
2.9
Door het IJI zijn twee deskundigenonderzoeken verricht. De kosten van het eerste deskundigenonderzoek zijn bij beschikking van 3 juni 2014 voorlopig ten laste van de vrouw gebracht en de kosten van het tweede deskundigenonderzoek zijn bij beschikking van 19 februari 2015 voorlopig ten laste van 's Rijks kas gebracht, nu de man op toevoeging procedeert. De definitieve beslissing over de kosten van de deskundigenonderzoeken is aangehouden. Het hof zal daarover hierna beslissen.
2.1
Ten aanzien van het eerste deskundigenonderzoek ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat in procedures als de onderhavige de proceskosten - en dus ook de kosten van een deskundigenonderzoek - tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat elk der partijen de helft van deze kosten draagt.
2.11
Ten aanzien van het tweede deskundigenonderzoek ziet het hof aanleiding om te bepalen dat de man als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van dit onderzoek voor zijn rekening dient te nemen. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat het tweede deskundigenonderzoek is gelast omdat de man heeft gesteld dat in de uitspraak van de constitutionele rechtbank in Egypte zou zijn geoordeeld over de verhouding tussen het religieuze recht en het civiele recht, terwijl uit het deskundigenonderzoek is gebleken dat de betreffende uitspraak een geheel andere inhoud had. Dit maakt dat de man naar het oordeel van het hof zijn stelling te lichtvaardig heeft ingenomen. Het is daarom gerechtvaardigd dat hij wordt veroordeeld in de kosten van het tweede deskundigenonderzoek.
2.12
De kosten van het eerste deskundigenonderzoek bedragen € 3.146,-. De vrouw heeft deze kosten bij wijze van voorschot reeds volledig voldaan. Het hof zal zowel de man als de vrouw veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.573,-. De man dient dit bedrag te voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden, terwijl de vrouw - nu zij reeds een voorschot van € 4.235,- heeft voldaan - een bedrag van € 2.662,- retour zal ontvangen van het Dienstencentrum.
2.13
De kosten van het tweede deskundigenonderzoek bedragen € 1.613,27. Nu het voorschot van de man ter zake de kosten van het tweede deskundigenonderzoek voorlopig ten laste van 's Rijks kas is gebracht, zal het hof de man veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.613,27, te voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de rechtspraak zal worden verzonden.
De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 5 augustus 2013 voor zover daarbij de echtscheiding tussen de man en de vrouw is uitgesproken en voor zover daarbij de verzochte nietigverklaring van het huwelijk tussen partijen en de overige ter zake gedane verzoeken zijn afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart het tussen de man en de vrouw op 5 juli 2001 te [C] (Nevada, Verenigde Staten van Amerika) gesloten huwelijk nietig;
veroordeelt de man tot betaling van een bedrag van € 1.573,- ter zake de kosten van het eerste deskundigenbericht van het IJI, te voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
veroordeelt de vrouw tot betaling van een bedrag van € 1.573,- ter zake de kosten van het eerste deskundigenbericht van het IJI, welk bedrag door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verrekend met het door haar reeds ter zake betaalde voorschot, zodat aan de vrouw een bedrag van € 2.662,- dient te worden teruggestort;
veroordeelt de man tot betaling van een bedrag van € 1.613,27 ter zake de kosten van de twee deskundigenbericht van het IJI, te voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de kosten van de deskundigenonderzoeken tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. G. Jonkman en mr. J.P. Evenhuis, en is op 15 september 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.