ECLI:NL:GHARL:2015:7099

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
200.149.510/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over legaat en fideï-commis met betrekking tot onroerende zaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil dat voortvloeit uit de uiterste wil van de overleden [X]. [X] heeft in zijn testament een legaat van € 12.500,- aan zijn huishoudster, [geïntimeerde], opgenomen, en benoemde zijn broer, [broer van X], als bezwaarde erfgenaam onder een fideï-commis. De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], zijn neven van [X] en hebben in hoger beroep de vernietiging van een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland gevorderd, waarin de rechtbank oordeelde over de geldigheid van het legaat en de erfstellingen. De kern van het geschil draait om de vraag of het legaat vervalt op basis van artikel 4:49 lid 1 BW, dat stelt dat een legaat vervalt indien het gelegateerde goed bij het openvallen van de nalatenschap niet meer tot de nalatenschap behoort. De appellanten betogen dat het legaat ten dele is vervallen omdat het onroerend goed, dat [broer van X] als bezwaarde erfgenaam had verkregen, door de vervulling van de ontbindende voorwaarde niet meer tot zijn nalatenschap behoort. [geïntimeerde] daarentegen stelt dat er een uitzondering van toepassing is, zoals vermeld in het slot van artikel 4:49 lid 1 BW, waarbij de wil van de erflater moet worden nageleefd. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de uiterste wil van [broer van X] geen duidelijke zin heeft die de legaat in zijn geheel zou dekken, en dat het legaat van de onroerende zaak is vervallen. De vordering van de appellanten is derhalve toewijsbaar, en het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven om in overleg te treden over het legaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.149.510/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 122147 / HA ZA 12-296)

arrest van de eerste kamer van 22 september 2015

in de zaak van

1. [appellant 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [appellant 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. W.S. Santema, kantoorhoudende te Drachten.

Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen d.d. 12 juni 2013 en 19 februari 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, hierna te noemen de rechtbank.

Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 16 mei 2014;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord;
- de akte van [appellanten] ;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] ;
- de fournering van de procesdossiers door partijen; en
- de arrestbepaling door het hof.
Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep luidt als volgt:
‘dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden op 19 februari 2014 (…) tussen appellanten als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie en geïntimeerde als eiseres in conventie tevens gedaagde in reconventie gewezen, zal vernietigen en opnieuw recht doende, de vorderingen van appellanten (…) alsnog zal toewijzen en geïntimeerde zal veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met nakosten ter hoogte van € 131,00 dan wel - indien betekening van het arrest plaatsvindt - ter hoogte van € 199,99, zulks met bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het in deze te wijzen arrest.’

De grieven

[appellanten] hebben zeven grieven opgeworpen.

De beoordeling

De vaststaande feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet voldoende betwist staat in hoger beroep het volgende vast:
( i) Op 18 maart 2006 is in de gemeente [gemeente] overleden [X] , geboren in de gemeente [gemeente] op [geboortedatum] .
(ii) [X] heeft bij openbaar testament, op 3 juni 2005 verleden voor de waarnemer van mr. [naam notaris] , notaris te Joure, over zijn nalatenschap beschikt (prod. 5 bij inleidende dagvaarding).
(iii) Genoemd testament vermeldt onder meer het volgende:

‘I. Herroeping en rechtskeuze.

a.Herroeping.
Ik herroep alle eerder door mij gemaakte uiterste wilsbeschikkingen, waaronder die bij codicil zijn gemaakt.
b. (…).
II. Legaat.
Ik legateer, vrij van rechten en kosten, af te geven binnen zes maanden na mijn overlijden en zonder bijberekening van rente, aan mijn hulp in de huishouding, te weten mevrouw [geïntimeerde] , wonende te [woonplaats] , [adres] , een bedrag in contanten ter grootte van twaalfduizend vijfhonderd euro (€ 12.500,00).
III.Erfstellingen.
__
a.Erfstelling onder ontbindende voorwaarde.
Ik benoem mijn broer [broer van X] , met wie ik een gemeenschappelijke huishouding voer, tot enige erfgenaam van mijn gehele nalatenschap, zulks onder de ontbindende voorwaarde zoals hierna onder IV vermeld.
Mijn hier sub a genoemde erfgenaam hierna te noemen:
de bezwaarde.
b.Erfstelling onder opschortende voorwaarde.
Ik benoem tot erfgenamen van mijn gehele nalatenschap mijn neven [appellant 1] en [appellant 2] , zoons van mijn zuster, gezamenlijk en voor gelijke delen, zulks onder de opschortende voorwaarde zoals hierna onder IV vermeld.
Mijn hier sub b genoemde erfgenamen hierna te noemen:
de verwachter.
c. (...)
IV. Tweetrapsmaking.
a.Tweetrapsmaking.
Hetgeen de bezwaarde uit mijn nalatenschap heeft verkregen en onverteerd zal hebben nagelaten, zal ten deel vallen aan de verwachter. Zijn overlijden is de hiervoor bedoelde ontbindende voorwaarde. Indien de verwachter het tijdstip van het eindigen van het recht van de bezwaarde niet overleeft, treden zijn
afstammelingen staaksgewijze in zijn plaats, ook al bestonden zij nog niet bij mijn overlijden.
(…)
b.Bepalingen bij de tweetrapsmaking.
Met betrekking tot voormelde tweetrapsmaking gelden de volgende
bepalingen.
(…).
Onder verwachter worden begrepen, zowel de verwachters tezamen als iedere ` verwachter afzonderlijk, tenzij anders is aangegeven.
(…).’
(iv) Ingevolge zijn uiterste wil heeft [X] onder bezwaar van het legaat van € 12.500,- ten behoeve van [geïntimeerde] ter zake van het door hem ingestelde fideï-commis de residuo - in de uiterste wil aangeduid als tweetrapsmaking - zijn broer [broer van X] als bezwaarde erfgenaam achtergelaten, terwijl [appellant 1] en [appellant 2] te dier zake verwachter zijn geworden.
( v) Tot de door [X] nagelaten goederen behoorde een half onverdeeld aandeel in het woonhuis met ondergrond, erf en verdere aanhorigheden, plaatselijk bekend [adres] [woonplaats] , kadastraal bekend [kadastrale aanduiding] , groot 5 are 40 centiare, hierna te noemen de onroerende zaak.
(vi) De onroerende zaak is door [X] en [broer van X] , ieder voor de onverdeelde helft, in eigendom verkregen door de inschrijving op 2 juli 2004 in de openbare registers van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers te Leeuwarden in deel 11051 nummer 100 van de akte van levering, op 1 juli 2004 verleden voor mr. [naam notaris] , destijds notaris te [gemeente] (prod. 7 bij inleidende dagvaarding).
(vii) Genoemde [broer van X] , geboren in de gemeente [gemeente] op [geboortedatum] , is in de gemeente [gemeente] overleden op [datum overlijden] .
(viii) [broer van X] heeft bij openbaar testament, op 22 januari 2008 verleden voor mr. [naam notaris] , destijds notaris in de gemeente Skarsterlân, over zijn nalatenschap beschikt (prod. 1 bij inleidende dagvaarding).
(ix) Het hiervoor onder (viii) genoemde testament vermeldt onder meer:

‘I. Herroeping en rechtskeuze.

a.
Herroeping.
Ik herroep alle eerder door mij gemaakte uiterste wilsbeschikkingen, waaronder die bij codicil zijn gemaakt.
b. (…).
II. Legaat
Ik legateer, vrij van rechten en kosten, af te geven binnen zes maanden na mijn overlijden en zonder bijberekening van rente, aan mijn hulp in de huishouding, te weten mevrouw [geïntimeerde] , wonende te [woonplaats] , [adres] , mijn woning en een bedrag in contanten ter grootte van twaalfduizend vijfhonderd euro (€ 12.500,00).
III. Erfstelling
Ik benoem tot erfgenamen van mijn gehele nalatenschap mijn neven [appellant 1] en [appellant 2] , zoons van mijn zuster, gezamenlijk en voor gelijke delen.
(…).’
( x) Ingevolge zijn uiterste wil heeft [broer van X] [appellant 1] en [appellant 2] , ieder voor de helft, tot erfgenamen van zijn nalatenschap achtergelaten.
(xi) Ter zake van het door [X] ingestelde fideïcommis de residuo heeft de ontbindende voorwaarde waaronder [broer van X] tot de nalatenschap van [X] was geroepen respectievelijk de opschortende voorwaarde waaronder [appellant 1] en [appellant 2] tot die nalatenschap waren geroepen, door het in leven zijn van laatstgenoemden ten tijde van het overlijden van [broer van X] zich vervuld, zodat hetgeen door [broer van X] onverteerd van de nalatenschap van [X] is nagelaten door [appellant 1] en [appellant 2] is verkregen.
(xii) Van de onverteerde deel van de nalatenschap van [X] maakt deel uit het ene, hiervoor onder (v) genoemde half onverdeeld aandeel in de onroerende zaak, terwijl tot de nalatenschap van [broer van X] het andere half onverdeeld aandeel in de onroerende zaak behoort.
(xiii) [geïntimeerde] is tientallen jaren als huishoudster werkzaam geweest voor [X] en [broer van X] .
(xiv) In 2005 heeft een overname van het agrarische bedrijf van [X] en [broer van X] door [appellant 1] en [appellant 2] plaatsgevonden.
Met betrekking tot de grieven
2. De grieven leggen het geschil tussen partijen in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor. Zij zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
3. Uit de vaststaande feiten volgt dat [broer van X] ten tijde van het maken van het legaat van de onroerende zaak ten behoeve van [geïntimeerde] de enige rechthebbende van de onroerende zaak was, zij het dat hij te dier zake voor de ene helft onvoorwaardelijk gerechtigd was en voor de andere helft onder ontbindende voorwaarde. Door de vervulling van de ontbindende voorwaarde maakt de onroerende zaak voor de laatst bedoelde helft - anders dan de eerst bedoelde helft - geen deel uit van de nalatenschap van [broer van X] . Dit zou anders zijn geweest, indien bij het overlijden van [broer van X] geen van de door [X] tot verwachter benoemde bloedverwanten in leven was geweest.
4. De zich thans voordoende situatie geeft aanleiding tot het geschil tussen partijen, waarover het hof in hoger beroep moet oordelen.
5. [appellanten] stellen zich op het standpunt dat het legaat ten dele is vervallen, nu het eertijds aan [X] toekomende half onverdeeld aandeel in de onroerende zaak, dat [broer van X] als bezwaarde erfgenaam had verkregen, door de vervulling van de ontbindende voorwaarde geen deel uitmaakt van diens nalatenschap. Zij doen voor hun standpunt een beroep op de hoofdregel van art. 4:49 lid 1 BW. Bedoelde hoofdregel houdt in dat een ten laste van de gezamenlijke erfgenamen gemaakt legaat van een goed vervalt, indien het gelegateerde goed bij het openvallen van de nalatenschap daartoe niet behoort. [appellanten] huldigen, anders gezegd, het standpunt dat [geïntimeerde] als legataris slecht op het tot de nalatenschap van [broer van X] behorende half onverdeeld aandeel in de onroerende zaak aanspraak kan maken.
6. [geïntimeerde] stelt zich daarentegen op het standpunt dat zich te dezen de uitzondering van art. 4:49 lid 1 slot BW voordoet. Deze uitzondering houdt in dat een legaat van een goed in bedoelde situatie niet vervalt, indien ‘uit de uiterste wil zelf is af te leiden dat de erflater de beschikking niettemin heeft gewild’.
7. Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
8. Of uit de uiterste wil van [broer van X] kan worden afgeleid dat hij ondanks dat de onroerende zaak bij het openvallen van zijn nalatenschap ten dele daartoe niet behoort, ook voor die situatie beoogde om de zaak voor het geheel aan [geïntimeerde] te legateren, is een kwestie van uitlegging van de uiterste wil (art. 4:46 leden 1 en 2 BW).
9. Bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking moet ingevolge lid 1 van art. 4:46 BW worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Slechts indien de uiterste wil daarzonder geen duidelijke zin heeft, mogen daden of verklaringen van de erflater voor de uitlegging van de uiterste wilsbeschikking worden gebruikt (art. 4:46 lid 2 BW).
10. Het hof zal bij de beoordeling van de vraag of de uiterste wil een duidelijke zin heeft, anders dan de rechtbank in rechtsoverweging 5.1.4 van het genoemde vonnis van 19 februari 2014 heeft gedaan, niet aanmerken als een (vaststaande) omstandigheid waaronder de uiterste wil is gemaakt, dat [broer van X] zich er bij het maken van het legaat van de onroerende zaak er rekenschap van heeft gegeven dat hij slechts ten dele onvoorwaardelijk tot de onroerende zaak gerechtigd was.
11. Het hof is van oordeel dat er geen sprake van is dat de uiterste wil geen duidelijke zin heeft, en beantwoordt de in rechtsoverweging 8 bedoelde vraag ontkennend. Hierbij heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
12. Voorop gesteld kan worden dat het bij het legaat van de onroerende zaak gaat om een ten laste van de gezamenlijke erfgenamen gemaakt legaat (art. 4:117 lid 2 BW).
13. De uiterste wil biedt geen steun voor het door [geïntimeerde] gestelde oogmerk van [broer van X] om het legaat ook te maken ten aanzien van de onroerende zaak in zijn geheel voor het geval dat de onroerende zaak door de vervulling van de ontbindende voorwaarde waaronder [X] de erfstelling ten behoeve van hem heeft gemaakt, niet voor het geheel tot zijn nalatenschap zou behoren. Dat [broer van X] ook die situatie voor ogen zou hebben gestaan bij het maken van het legaat, valt naar het oordeel van het hof niet uit de uiterste wil af te leiden.
14 Het vorenstaande brengt mee dat het legaat van de onroerende zaak ingevolge het bepaalde in art. 4:49 lid 1 BW is vervallen, waar het gaat om het eertijds aan [X] toekomende half onverdeeld aandeel in de onroerende zaak, dat [broer van X] als bezwaarde erfgenaam heeft verkregen, maar door de vervulling van de ontbindende voorwaarde waaronder deze het heeft verkregen, geen deel uitmaakt van diens nalatenschap.
15. De tot het geven van een verklaring voor recht strekkende vordering van [appellanten] als oorspronkelijk eisers in reconventie is derhalve toewijsbaar.
16. De grieven treffen daarom doel.
17. Gelet op het hiervoor overwogene, ziet het hof aanleiding om, alvorens verder te beslissen, partijen de gelegenheid te geven om ten aanzien van het legaat met elkaar in overleg te treden. Afgifte van het tot de nalatenschap van [broer van X] behorende half onverdeeld aandeel in de onroerende zaak zal immers tot het ontstaan van een gemeenschap ten aanzien van de onroerende zaak leiden en ieder van de deelgenoten in die gemeenschap zal het recht hebben om te allen tijde verdeling ervan te vorderen (art. 3:178 lid 1 BW).
18. Het hof zal daarom de zaak naar de rol van de in het dictum van dit arrest te vermelden datum verwijzen, zodat partijen (eind)arrest kunnen vragen dan wel doorhaling van de zaak ter rolle.

De beslissing

Het gerechtshof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 20 oktober 2015 voor uitlating als in rechtsoverweging 14 overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Breemhaar, mr. M.E.L. Fikkers en mr. G.K. Schipmölder en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 22 september 2015.