ECLI:NL:GHARL:2015:7131

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
14/00969
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het bezwaar tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) niet-ontvankelijk is verklaard. De aanslag was opgelegd voor het jaar 2009, met een belastbaar inkomen van € 13.739 en een verzuimboete van € 226. De Inspecteur had de bezwaren van belanghebbende afgewezen en de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Inspecteur heeft het bezwaar als niet-ontvankelijk aangemerkt omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken, en de Inspecteur heeft de herziene aangifte van belanghebbende als bezwaarschrift aangemerkt, maar deze was pas na de termijn ontvangen.

Het Hof heeft geoordeeld dat het bezwaar niet tijdig was ingediend en dat er geen grond was voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De door belanghebbende aangevoerde argumenten werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00969
uitspraakdatum:
22 september 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 juli 2014, nummer AWB 13/7672, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.739. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag van € 50 vergoed. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 226.
1.2
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, de aanslag alsmede de daarbij gegeven beschikkingen gehandhaafd en het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 22 juli 2014 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2015 te Arnhem. Daarbij zijn namens de Inspecteur verschenen en gehoord [A] en mr. [B] . Belanghebbende is met voorafgaande kennisgeving aan het Hof niet ter zitting verschenen.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is met dagtekening 27 februari 2010 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 (hierna: de aangifte).
2.2
Belanghebbende heeft op verzoek uitstel gekregen voor het indienen van de aangifte tot 1 mei 2011. Met dagtekening 27 mei 2011 is aan belanghebbende een herinnering verzonden en op 4 juli 2011 een aanmaning. Belanghebbende heeft daaraan niet binnen de daarin gestelde uiterste termijnen gehoor gegeven.
2.3
Op 5 maart 2012 heeft belanghebbende alsnog de aangifte ingediend.
2.4
Vanaf 21 juni 2011 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2006 tot en met 2009. Op 31 mei 2012 is van dit onderzoek een rapport opgesteld.
2.5
Met inachtneming van de uitkomsten van het boekenonderzoek is met dagtekening 8 augustus 2012 aan belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2009 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.739, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 226.
2.6
Op 11 april 2013 is door de Inspecteur een herziene aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 van belanghebbende ontvangen. Deze aangifte is aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de opgelegde aanslag 2009.
2.7
Bij uitspraak op bezwaar van 19 november 2013 is het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het bezwaarschrift is aangemerkt als een verzoek om herziening en is ambtshalve beoordeeld.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur, en vermindering van de aanslag.
3.3
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is door de Inspecteur toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

Mondelinge behandeling
4.1
Bij aangetekende brief van 30 april 2015 heeft het Hof aan belanghebbende medegedeeld dat de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 16 juni 2015 zou plaatsvinden. Op verzoek van belanghebbende is de mondelinge behandeling verplaatst.
4.2
Bij aangetekende brief van 10 juni 2015 heeft het Hof aan belanghebbende medegedeeld dat de mondelinge behandeling van het hoger beroep is verplaatst naar 22 juli 2015. Bij faxbericht van 28 juni 2015 heeft belanghebbende wederom verzocht de mondelinge behandeling te verplaatsen, welk verzoek door het Hof bij brief van 1 juli 2015 is afgewezen. Daarbij is belanghebbende gewezen op de mogelijkheid om zich tijdens de mondelinge behandeling te laten vertegenwoordigen, alsmede om tot tien dagen voor de zitting nadere stukken in te dienen. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen en heeft zich evenmin laten vertegenwoordigen. Het Hof heeft beslist dat de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 22 juli 2015 doorgang kon vinden. Uit het faxbericht van belanghebbende blijkt dat belanghebbende van de mondelinge behandeling op die datum op de hoogte was terwijl hij op geen enkele wijze van het Hof bericht heeft ontvangen van uitstel van de mondelinge behandeling. Een onderzoek naar de vraag of de brief van het Hof van 1 juli 2015 belanghebbende heeft bereikt, kan achterwege blijven.
Bezwaartermijn
4.3
Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j, aanhef en sub a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op basis van het tweede lid van dit artikel is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.4
De dagtekening van de bestreden aanslag is 8 augustus 2012. Gesteld noch gebleken is dat de aanslag na die datum is bekendgemaakt. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde derhalve op 19 september 2012. De door de Inspecteur als bezwaarschrift aangemerkte herziene aangifte is op 11 april 2013 ontvangen. Hieruit volgt dat het bezwaar niet tijdig is ingediend.
4.5
Op basis van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.6
Belanghebbende heeft gesteld dat hij in zijn bezwaar moet worden ontvangen omdat de herziene aangifte voor het jaar 2009 is ingediend op verzoek van de Inspecteur waardoor van niet-ontvankelijkheid van het bezwaar geen sprake kan zijn. Hij maakt zijn stelling echter, tegenover de betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk, laat staan dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat de Inspecteur dat verzoek heeft gedaan binnen de termijn dat bezwaar kon worden gemaakt. Vertrouwen ontleend aan een uitlating van de Inspecteur, waarvan belanghebbende pas na afloop van de wettelijke bezwaartermijn kennisneemt, kan immers niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt (Hoge Raad 22 november 2000, nr. 35601, ECLI:NL:HR:2000:AA8419).
4.7
Het Hof is ook overigens niet van een tijdig ingediend bezwaarschrift dan wel van een grond voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding gebleken. De door belanghebbende aangehaalde correspondentie kan niet als zodanig worden aangemerkt omdat deze brieven, nog daargelaten dat een deel daarvan buiten de bezwaartermijn is verstuurd, blijkens de inhoud en de genoemde onderwerpen onmiskenbaar andere aanslagen betreffen.
Verzuimboete
4.8
De aanslag en de boete worden bij twee afzonderlijke beschikkingen vastgesteld. Dat brengt mee dat de ontvankelijkheid van het bezwaar ten aanzien van elk van beide beschikkingen afzonderlijk beoordeeld dient te worden (Hoge Raad 25 april 2008, nr. 43871, ECLI:NL:HR:2008:BD0469).
4.9
In hetgeen belanghebbende in de onderhavige procedure naar voren heeft gebracht ziet het Hof evenmin grond voor het oordeel dat de Inspecteur het bezwaar tegen de opgelegde verzuimboete ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Heffingsrente
4.1
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de vergoede heffingsrente aangevoerd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet het Hof evenmin aanleiding het bezwaar tegen de vergoede heffingsrente ontvankelijk te verklaren.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. J.B.H. Röben, in tegenwoordigheid van mr. B.A.P. baron van Harinxma thoe Slooten als griffier.
De beslissing is op
22 september 2015in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
De voorzitter,
(J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24-09-2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.