ECLI:NL:GHARL:2015:7409

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
200.170.364/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling tussen ouders na echtscheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2008, na de echtscheiding van de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 11 februari 2015 aangevochten, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en een nieuwe zorgregeling vast te stellen zonder overnachtingen bij de vader. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft het verzoek van de moeder bestreden en verzocht haar niet-ontvankelijk te verklaren.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder de eerder vastgestelde zorgregeling niet is nagekomen en dat er zorgen zijn over de zorg voor de minderjarige door de vader. De rechtbank had eerder al een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige gedurende bepaalde periodes bij de vader zou verblijven. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende maatregelen had genomen om haar zorgen over de zorg van de vader weg te nemen en dat de zorgregeling in het belang van de minderjarige was.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en een nieuwe zorgregeling vastgesteld, die ingaat op 18 oktober 2015. De regeling houdt in dat de minderjarige gedurende zes maanden één zondag per veertien dagen bij de vader zal verblijven, gevolgd door een uitbreiding naar één weekend per veertien dagen. Het hof benadrukte de wettelijke verplichting van de moeder om de ontwikkeling van de banden tussen de minderjarige en de vader te bevorderen en waarschuwde voor mogelijke gevolgen bij niet-nakoming van de zorgregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.170.364/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/89261 / FA RK 11-2769)
beschikking van de familiekamer van 29 september 2015
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G.H. van der Kolk, kantoorhoudende te Stadskanaal,
tegen
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.T. Schlepers, kantoorhoudende te Stadskanaal.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de voormalige rechtbank Assen en de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen (verder te noemen: de rechtbank), van 29 februari 2012, 18 april 2012, 6 februari 2013 en 11 februari 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 11 mei 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 11 februari 2015. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog een zorgregeling tussen [de minderjarige] , geboren [in] 2008 (verder te noemen: [de minderjarige] ) en de vader vast te stellen, waarbij geen sprake zal zijn van overnachtingen. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder haar verzoek gewijzigd en het hof verzocht de door de rechtbank bepaalde zorgregeling te beëindigen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 17 juli 2015, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden en verzocht de moeder
niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans haar dat te ontzeggen.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 11 juni 2015 een brief van 10 juni 2015 van mr. Van der Kolk met bijlagen;
- op 23 juni 2015 een brief van 22 juni 2015 van mr. Van der Kolk met bijlagen;
- op 22 juli 2015 een brief van 21 juli 2015 van de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 16 september 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is - in het kader van zijn adviserende taak - de heer [C] verschenen. Ter zitting heeft mr. Van der Kolk op verzoek van het hof het eindevaluatieverslag d.d. 3 juli 2014 van [D] overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn [in] 2008 met elkaar gehuwd.
3.2
Uit het huwelijk van de ouders is [de minderjarige] geboren. De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] belast.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 17 oktober 2011, heeft de vader
- voor zover hier van belang - verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en te bepalen dat [de minderjarige] één weekend in de veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, bij de vader zal verblijven.
3.4
De moeder heeft zich hiertegen verweerd en verzocht - voor zover hier van belang - de verzochte zorgregeling af te wijzen, dan wel onder regie van de rechtbank en met tussenkomst van de raad te komen tot een voor beide partijen bevredigende zorgregeling.
3.5
Bij beschikking van 29 februari 2012 heeft de rechtbank - voor zover hier van
belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder bepaald en een verhoor van partijen bepaald ter vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
3.6
Bij beschikking van 18 april 2012 heeft de rechtbank de volgende voorlopige zorgregeling vastgesteld:
- [de minderjarige] en de vader hebben viermaal gedurende een dag per veertien dagen onbegeleid contact met elkaar op de school van [de minderjarige] , waarbij de vader de begin- en eindtijd van de bezoeken in overleg met de schoolleiding zal vaststellen;
- vervolgens verblijft [de minderjarige] een zondag per veertien dagen bij de vader van 10.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] telkens bij de vader brengt en hem daar weer ophaalt.
De rechtbank heeft de definitieve beslissing omtrent de zorgregeling aangehouden in afwachting van de resultaten van de mediation.
3.7
Tijdens de gesprekken in het kader van de mediation zijn de ouders een ouderschapsplan overeengekomen, ondertekend op 14 juni 2012, waarbij de ouders onder meer de volgende zorgregeling zijn overeengekomen:
- [de minderjarige] verblijft elke zondag per veertien dagen (de eerste keer op zondag 24 juni 2012) van ongeveer 10.00 uur tot 17.00 uur (met een marge van een kwartier) bij de vader. De vader haalt en brengt [de minderjarige] ;
- wanneer het goed gaat kan [de minderjarige] ook een nacht bij de vader zijn;
- de moeder is telefonisch bereikbaar op de dagen dat [de minderjarige] bij de vader is.
Voorts is in het ouderschapsplan opgenomen dat het ouderschapsplan per kwartaal zal worden geëvalueerd.
3.8
Bij beschikking van 6 februari 2013 heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek in te stellen omtrent de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] en hieromtrent te rapporteren en de rechtbank te adviseren. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak en iedere verdere uitspraak aangehouden in afwachting van het onderzoek en het advies van de raad. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat gedurende het onderzoek door de raad de voorlopige zorgregeling inhoudende dat [de minderjarige] een zondag per veertien dagen van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de vader verblijft, van kracht blijft.
3.9
De raad heeft, zo wordt in het briefrapport van de raad van 29 september 2014 vermeld, bij raadsrapport van 8 mei 2013 geadviseerd de zaak aan te houden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening van het [E] . [de minderjarige] is op 13 mei 2013 aangemeld bij het [E] en op 29 augustus 2013 is de begeleiding gestart.
3.1
Bij voormeld briefrapport van 29 september 2014 concludeert de raad dat het de ouders niet lukt, zelfs niet onder professionele begeleiding van een omgangshuis, constructieve afspraken te maken en een vorm van omgang te bewerkstelligen die in het belang van [de minderjarige] kan worden geacht. De raad stelt, dat tijdens het traject bij het [E] duidelijk is geworden dat het probleem de focus van beide ouders is. Deze focus komt telkens te liggen op de (discussie tussen de ouders over) zorg- en verzorgingstaken betreffende [de minderjarige] . Er is (wederom) sprake van een machtsstrijd over deze zorg- en verzorgingstaken. De raad ziet met de huidige opstelling van beide ouders geen mogelijkheden om vanuit gesprekken, bemiddeling of hulpverlening deze specifieke machtsstrijd te veranderen. De raad blijft bij het standpunt dat omgang tussen de vader en [de minderjarige] mogelijk is en in zijn belang mag worden geacht. De regeling zoals binnen het [E] tussen de ouders is afgesproken (iedere zondag van 9.00 uur tot 18.00 uur) kan als leidraad dienen. De focus van beide ouders zal blijvend moeten zijn: de omgang, en daarbij dat de zorg- en verzorgingstaken geheel toebehoren aan de moeder.
3.11
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 11 februari 2015 heeft de rechtbank bepaald dat [de minderjarige] :
- met ingang van zondag 15 februari 2015 gedurende zes maanden één zondag per veertien dagen, van 9.00 uur tot 17.00 uur bij de vader zal verblijven;
- na deze periode gedurende drie maanden één weekend per veertien dagen van zaterdag 9.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader zal verblijven;
- na negen maanden één weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader zal verblijven.
De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige] .
4.2
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
4.3
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de door de moeder in eerste aanleg aangevoerde stellingen en weren op toereikende gronden heeft verworpen, met welke gronden het hof zich verenigt en die het hof - na eigen onderzoek - tot de zijne maakt. Het hof voegt hieraan het volgende toe.
4.4
Voor zover de moeder in hoger beroep (evenals in eerste aanleg) heeft verzocht de raad een nader (gericht) onderzoek te laten verrichten, wijst het hof dit verzoek af. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten.
4.5
In hoger beroep is gebleken dat de moeder de in de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling niet is nagekomen. Het laatste omgangsmoment tussen de vader en [de minderjarige] heeft in juni/juli 2015 plaatsgevonden. Ook in de voorgaande jaren is de toen geldende zorgregeling verschillende keren niet nagekomen en heeft de vader [de minderjarige] gedurende bepaalde periodes niet gezien. Het voornaamste bezwaar van de moeder tegen de vaststelling van een zorgregeling lijkt te zijn gelegen in haar zorgen met betrekking tot de vraag of de vader in staat is de stoma van [de minderjarige] te verzorgen. Naar het oordeel van het hof ligt het op de weg van de moeder om een oplossing voor haar zorgen te vinden. Het hof constateert dat de moeder in elk geval in de afgelopen perioden onvoldoende maatregelen heeft genomen die haar zorgen zouden kunnen wegnemen of doen verminderen. Zo zou de moeder, als zij (nog) zorgen heeft over het verzorgen van de stoma bij [de minderjarige] door de vader, kunnen organiseren dat het ziekenhuis een instructie geeft aan de vader - waarbij de moeder aanwezig is - over het verzorgen van een stoma. Het hof gaat ervan uit dat de vader zijn volledige medewerking verleent aan een dergelijke instructie.
4.6
Nu het hof van oordeel is dat de door de rechtbank vastgestelde (opbouw van de) zorgregeling in het belang van [de minderjarige] is, maar de moeder deze regeling niet is nagekomen, zal het hof dezelfde zorgregeling opnieuw vaststellen met ingang van zondag 18 oktober 2015.
4.7
Het hof wijst de moeder er op dat zij wettelijk verplicht is (artikel 1:247 lid 3 BW) om de ontwikkeling van de banden van [de minderjarige] met de vader zoveel als mogelijk te bevorderen. Onder die plicht wordt mede verstaan het invulling geven aan een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] die zoveel als mogelijk ook recht doet aan zijn positie als gezaghebbende ouder. Indien de moeder zichzelf er niet toe in staat acht invulling te geven aan een zorgregeling, rust op haar de inspanningsverplichting om maatregelen te nemen waardoor de zorgregeling alsnog uitgevoerd kan worden.
4.8
Daarnaast wijst het hof de moeder er op dat indien de zorgregeling niet wordt nagekomen, andere maatregelen in zicht kunnen komen, zoals een kinderbeschermingsmaatregel en/of een (ander) door de wet toegelaten dwangmiddel (bijvoorbeeld een dwangsom).

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking (doelmatigheid halve) vernietigen en opnieuw een zorgregeling vaststellen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 11 februari 2015;
en opnieuw beslissende:
bepaalt dat [de minderjarige] met ingang van
zondag 18 oktober 2015gedurende zes maanden één zondag per veertien dagen, van 09.00 uur tot 17.00 uur bij de vader zal verblijven;
bepaalt dat [de minderjarige] na de hiervoor genoemde periode gedurende drie maanden één weekend per veertien dagen van zaterdag 09.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader zal verblijven;
bepaalt dat [de minderjarige] na negen maanden één weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader zal verblijven;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. J.D.S.L. Bosch en
mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2015 in bijzijn van de griffier.