ECLI:NL:GHARL:2015:7696

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
200.173.111/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Publicatie onderbewindstelling en onmiddellijke werking van wetswijziging zonder overgangsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de publicatie van een onderbewindstelling. De rechthebbende, die in hoger beroep was gekomen van een eerdere beschikking van de kantonrechter, verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en de bewindvoerder niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. De kantonrechter had eerder bepaald dat de onderbewindstelling van de rechthebbende moest worden ingeschreven in het openbare Centrale Curatele- en Bewindregister. De rechthebbende was van mening dat deze inschrijving een te grote inbreuk op zijn privacy vormde en dat het oude recht van toepassing was, dat geen publicatie voorzag.

Het hof overwoog dat de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap, die op 1 januari 2014 in werking trad, belangrijke wijzigingen met zich meebracht, waaronder de invoering van het Centrale Curatele- en Bewindregister. Het hof concludeerde dat de wetgever geen afzonderlijke regeling van overgangsrecht had opgenomen, wat betekende dat de wetswijziging onmiddellijke werking had. De rechthebbende had niet kunnen aantonen dat de inschrijving van het bewind niet noodzakelijk was voor zijn bescherming, vooral gezien zijn eerdere financiële verplichtingen die hij zonder overleg met de bewindvoerder was aangegaan.

Het hof oordeelde dat de inschrijving in het register noodzakelijk was om de rechthebbende te beschermen tegen het verrichten van nadelige rechtshandelingen. De beslissing van de kantonrechter werd bekrachtigd, waarbij het hof ook opmerkte dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de rechthebbende niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, omdat de beslissing bij wet was voorzien en gerechtvaardigd was ter bescherming van de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.173.111/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 3762130 LT VERZ 15-141)
beschikking van de familiekamer van 6 oktober 2015
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. A. Stoel, kantoorhoudend te Dronten,
en
[de bewindvoerder] ,
wonende te [B] ,
verweerder,
verder te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 2 april 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, is bepaald dat het bij beschikking van 4 september 2013 uitgesproken bewind wordt ingeschreven in het openbare centrale Curatele- en Bewindregister.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 juli 2015, is de rechthebbende in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De rechthebbende verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de bewindvoerder niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek dan wel dat zijn verzoek wordt afgewezen.
2.2
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de brief met bijlagen van mr. Stoel van 27 augustus 2015.
2.3
De bewindvoerder heeft ter zitting van het hof mondeling verweer gevoerd.
2.4
De zaak is behandeld ter zitting van het hof op 7 september 2015. Gehoord zijn de rechthebbende en zijn advocaat, alsmede de bewindvoerder.

3.De beoordeling

3.1
Aan de orde is of de kantonrechter in de bestreden beschikking al dan niet terecht en op goede gronden heeft bepaald dat de onderbewindstelling van de rechthebbende wordt ingeschreven in het openbare Centrale Curatele- en Bewindregister.
3.2
De rechthebbende kan zich niet vinden in de beslissing van de kantonrechter. Hij is kort gezegd van mening dat de inschrijving van het bewind een te grote inbreuk maakt op zijn persoonlijke levenssfeer en ook niet nodig is. Ter zitting van het hof is hieraan namens de rechthebbende voorts toegevoegd dat naar de mening van de rechthebbende het oude recht van toepassing is, hetwelk niet voorzag in de mogelijkheid tot publicatie van onderhavig bewind.
3.3
Het hof overweegt als volgt. Op 1 januari 2014 is in werking getreden de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Stb. 2013,414; kamerstukken 33054). Deze wet bevat een aantal belangrijke wijzigingen in de regelingen voor bescherming van meerderjarigen, waaronder de invoering van het zogeheten Centraal Curatele- en Bewindregister, hetgeen kan worden beschouwd als de opvolger van het curateleregister, en de mogelijkheid om een onderbewindstelling wegens een lichamelijke of geestelijke toestand te doen inschrijven in dat Curatele- en Bewindregister (artikel 1:436 BW jo. 1:391 BW).
3.4
Niet in geschil is dat het beschermingsbewind ten aanzien van de rechthebbende door de kantonrechter destijds, blijkens de beschikbare gegevens op 4 september 2013, is ingesteld in verband met de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende. Ter zitting is in dit verband door de bewindvoerder onbetwist toegelicht dat op de achtergrond destijds een dreigende ontruiming van de woning van de rechthebbende speelde en bemoeienis van de GGD.
3.5
Voor het standpunt van de rechthebbende dat op het onderhavig verzoek tot publicatie van het bewind het oude recht van toepassing is, dat wil zeggen het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van voormelde wetswijziging, heeft het hof noch in de tekst van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap, noch in de wetsgeschiedenis (waaronder de Memorie van Toelichting en diverse adviezen en reacties daarop in het kader van de totstandkoming van die wet) steun gevonden. Daarentegen bevat de wetsgeschiedenis aanwijzingen dat het juist de bedoeling is geweest van de wetgever om ook bestaande onderbewindstellingen onder de toepassing van de nieuwe wettelijke regeling te scharen (zie bijvoorbeeld de MvT; kamerstukken 2011-2012, 33054 p. 41). De wetgever heeft althans geen afzonderlijke regeling van overgangsrecht opgenomen, zodat het hof in deze uit zal gaan van de onmiddellijke werking van voormelde wetswijziging.
3.6
Uit artikel 1:439, eerste lid, van het BW volgt dat een rechtshandeling ongeldig is indien deze, ondanks het bewind, is verricht door of is gericht tot de rechthebbende. Deze ongeldigheid kan aan de wederpartij van de rechthebbende slechts worden tegengeworpen, zo deze het bewind kende of had behoren te kennen. Aangezien inschrijving van een bewind in het register ertoe kan leiden dat de wederpartij het bewind had behoren te kennen, is de meerwaarde van de inschrijving in het register erin gelegen dat de bewindvoerder de ongeldigheid van een door de rechthebbende verrichte rechtshandeling aan de wederpartij kan tegenwerpen. Dit betekent dat de extra bescherming van de inschrijving van het bewind in het register (alleen) geboden is in die gevallen waarin het gevaar bestaat dat de rechthebbende, ondanks het bewind, voor hem nadelige rechtshandelingen zal verrichten
3.7
De rechthebbende heeft het belang van de bescherming van zijn privacy benadrukt. Het hof overweegt dat de mogelijkheid om het beschermingsbewind op de hier bedoelde grond in te schrijven in het Centrale Curatele- en Bewindregister, sinds 1 januari 2014 in het leven is geroepen door de wetgever. Uit de Memorie van Toelichting (kamerstukken 2011-2012, 33054, onder nummer 3, pagina 28) blijkt onder meer dat de verzochte registratie volgens de wetgever in beginsel dient te gelden als een inperking van de privacy van de betrokken rechthebbende. Voorts hanteert de wetgever volgens de parlementaire geschiedenis (pagina 3 van de genoemde memorie van toelichting) het uitgangspunt dat een toe te passen beschermingsmaatregel niet verder moet ingrijpen dan noodzakelijk is. Hierbij verwijst de wetgever onder meer naar artikel 12, vierde lid, van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (welk verdrag door Nederland wel is ondertekend maar nog niet is geratificeerd), waarin dit uitgangspunt is neergelegd. Gelet op het voorgaande is inschrijving van een bewind in het register alleen aan de orde indien dit in het concrete geval voor de bescherming van de betreffende rechthebbende noodzakelijk is.
3.8
Die noodzaak is in het onderhavige geval naar het oordeel van het hof voldoende gebleken. De rechthebbende heeft niet betwist dat hij in 2014 zonder overleg met de bewindvoerder een abonnement op de Telegraaf heeft genomen en hij op enig moment weer lid van de Vereniging Eigen Huis bleek te zijn en lid is geworden van omroep Max. In december 2014 is de bewindvoerder benaderd door [C] omdat de rechthebbende over wilde stappen en begin 2015 heeft de bewindvoerder een factuur gekregen van UPC waar de rechthebbende kennelijk op geabonneerd is. Hij heeft de door de bewindvoerder in zijn verzoek genoemde financiële verplichtingen die de rechthebbende zonder overleg met de bewindvoerder is aangegaan, niet betwist. De rechthebbende heeft daar zelfs een schuld van € 770,- aan toegevoegd in verband met onderhoud en APK-keuring aan zijn auto. Ter zitting van het hof heeft de rechthebbende voorts duidelijk gemaakt dat hij niet van plan is om in de toekomst wel het overleg met de bewindvoerder te zoeken bij het aangaan van financiële verplichtingen. De rechthebbende voelt zich naar eigen zeggen op geen enkele manier gehouden om ook maar iets te overleggen met de bewindvoerder. Aldus bestaat het gevaar dat de rechthebbende voor hem nadelige rechtshandelingen zal blijven verrichten en is de publicatie met het oog op zijn bescherming naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd.
3.9
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van de rechthebbende faalt. Voor zover de verwijzing naar het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de rechthebbende moet worden aangemerkt als een beroep op de bescherming van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt het hof dat deze beslissing niet in strijd met die bepaling is omdat deze beslissing bij wet is voorzien en gerechtvaardigd is met het oog op de bescherming van de belangen van de rechthebbende waaronder zijn gezondheid.
3.1
Voor zover de opmerking van de rechthebbende dat geen noodzaak bestaat voor het bewind moet worden geduid als een (zelfstandig) verzoek tot opheffing van het bewind is het hof van oordeel dat hij dat onvoldoende heeft onderbouwd.

4.De slotsom

4.1
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 2 april 2015 waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. G. Jonkman en mr. H.J. de Ruijter en is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2015 in bijzijn van de griffier.