In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3]. De ouders, [de moeder] en [de vader], waren in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 15 juli 2015 een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De ouders verzochten het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek tot uithuisplaatsing af te wijzen.
De zaak kwam aan het hof na een eerdere uithuisplaatsing van de kinderen op 15 augustus 2014, die was ingegeven door een onveilig opvoedingsklimaat, waaronder huiselijk geweld en alcoholmisbruik door de ouders. Ondanks eerdere pogingen tot herintegratie van de kinderen in het gezin, waren de zorgen over de thuissituatie in de maanden voorafgaand aan de zitting toegenomen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders zich niet coöperatief opstelden ten opzichte van de Jeugdbescherming en andere hulpverlenende instanties, wat de situatie van de kinderen verder in gevaar bracht.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 september 2015 is gebleken dat de ouders de zorgen over hun opvoedingscapaciteiten ontkenden en zich niet bereid toonden om samen te werken met de GI. Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat deze noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de ouders afgewezen.