ECLI:NL:GHARL:2015:7701

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
200.170.360/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderbewindstelling aangevraagd door de GGZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot onderbewindstelling van [verzoekster], die gediagnosticeerd is met een schizo-affectieve stoornis. De onderbewindstelling was eerder door de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland op 10 februari 2015 toegewezen. [B] had het verzoek tot onderbewindstelling ingediend, omdat [verzoekster] niet in staat zou zijn haar vermogensrechtelijke belangen adequaat waar te nemen door haar geestelijke toestand. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de geestelijke gezondheid van [verzoekster] zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van [verzoekster] voorop stond. Het hof concludeerde dat [verzoekster] tijdelijk of duurzaam niet in staat is om haar financiën zelfstandig te beheren, vooral gezien haar eerdere episodes van decompensatie en het beperkte ziekte-inzicht. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, maar benadrukt dat het belangrijk is om [verzoekster] enige zelfstandigheid te geven in het regelen van haar financiën, waar mogelijk. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing van het hof is genomen in het belang van [verzoekster], met de intentie haar te ondersteunen in haar situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.170.360/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 3200460 MT VERZ 14-2610)
beschikking van de familiekamer van 6 oktober 2015
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. A. Stoel, kantoorhoudend te Dronten,
tegen
[B] ,
gevestigd te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: [B] .
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de bewindvoerder] ,
gevestigd te [C] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter, locatie Almere, van de rechtbank Midden-Nederland, van 10 februari 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 mei 2015, is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. [verzoekster] verzoekt het hof:
primair:
I. die beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat [B] in haar verzoek (tot onderbewindstelling) niet-ontvankelijk wordt verklaard dan wel dat dit verzoek wordt afgewezen;
subsidiair:
I. die beschikking te vernietigen voor zover daarbij [D] , als zodanig handelende onder de naam [de bewindvoerder] , tot bewindvoerder is benoemd, en in zoverre opnieuw beslissende de door de rechthebbende voor te stellen bewindvoerder in die hoedanigheid te benoemen;
primair en subsidiair:
II. [B] te veroordelen in de kosten van dit geding dan wel de kosten van dit geding tussen partijen te compenseren;
III. de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, indien en voor zover wettelijk toegestaan.
2.2
Bij journaalbericht met bijlage van 4 september 2015 heeft [verzoekster] haar petitum gewijzigd in die zin dat zij thans verzoekt:
I. de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat [B] in haar verzoek (tot onderbewindstelling) niet-ontvankelijk wordt verklaard dan wel dat dit verzoek wordt afgewezen;
II. [B] te veroordelen in de kosten van dit geding dan wel de kosten van dit geding tussen partijen te compenseren;
III. de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, indien en voor zover wettelijk toegestaan.
2.3
Ter griffie van het hof zijn voorts binnengekomen:
- een brief met bijlagen van 3 juni 2015 van mr. Stoel;
- een brief van 4 augustus 2015 van de bewindvoerder
;
- een journaalbericht met bijlagen van 7 september 2015 van mr. Stoel;
- een brief van 14 september 2015 van de bewindvoerder.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 16 september 2015 plaatsgevonden. Verschenen zijn mr. Stoel en namens [B] de heer [E] en mevrouw [F] .

3.De vaststaande feiten

3.1
[B] heeft op 23 juni 2014 een verzoek tot onderbewindstelling bij de rechtbank ingediend.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoekster] onder bewind gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand en [D] , als zodanig handelende onder de naam [de bewindvoerder] , tot bewindvoerder benoemd.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter, indien een meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel verkwisting of het hebben van problematische schulden, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
4.2
Uit de stukken blijkt dat [verzoekster] is gediagnosticeerd met een schizo affectieve stoornis met psychotische en maniforme episoden. Haar psychotische klachten zijn van het gedesorganiseerde type. In verband met haar stoornis is zij in het verleden veelvuldig opgenomen in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg ( [B] ). [verzoekster] heeft volgens haar behandelaars een beperkt ziekte-inzicht, waardoor zij veel ambulante begeleiding nodig heeft. Ze is al jaren bekend bij [B] . [B] heeft ter zitting aangegeven dat [verzoekster] lange periodes heeft waarin het goed met haar gaat, maar dat deze in het verleden werden afgewisseld met episodes van decompensatie. Indien er geen sprake is van een rechterlijke machtiging ten aanzien van [verzoekster] , impliceert dat niet dat er geen nieuwe episodes van decompensatie kunnen ontstaan. Met name indien [verzoekster] haar medicijnen niet inneemt, liggen dergelijke episodes in de rede. [B] heeft verklaard dat [verzoekster] tijdens een manische episode veel geld uitgeeft. [verzoekster] wenst de regie over haar financiën te hebben, maar beseft onvoldoende dat zij hiertoe onvoldoende in staat is indien het minder goed met haar gaat, aldus [B] . Weliswaar voldoet [verzoekster] rekeningen middels een automatische incasso, zoals zij heeft gesteld, maar volgens [B] geeft [verzoekster] desondanks meer geld uit dan dat ze kan besteden. [B] heeft aangegeven dat [verzoekster] vrij recent een bedrag van € 8.000,- in de brievenbus van een gemeente heeft gedaan, omdat zij boos was dat zij vanwege haar spaargeld geen uitkering kon ontvangen. Een bedrag van € 3.500,- had [verzoekster] opgenomen van de spaarrekening van haar zoon, maar onduidelijk is gebleven waarvan het restantbedrag afkomstig was. Hoewel het op de weg van [verzoekster] had gelegen tijdig haar boosheid jegens de gemeente met de maatschappelijk werker te bespreken, heeft zij haar eigen koers bepaald. [B] acht [verzoekster] niet in staat tijdig hulp in te schakelen indien er sprake is van een terugval of als er problemen ten aanzien van haar financiën ontstaan. Weloverwogen en na rijp beraad heeft [B] vanwege de incidenten en de jarenlange ervaring met [verzoekster] toch een dergelijk verzoek ingediend.
4.3
Het hof is van oordeel dat [verzoekster] tegen het voorgaande, mede in het licht van de deskundigheid van [B] en haar jarenlange ervaring met [verzoekster] , onvoldoende heeft ingebracht. Weliswaar is [verzoekster] thans redelijk hersteld van haar meest recente episode van decompensatie, zoals zij heeft gesteld, maar dat betekent niet dat nieuwe episodes van decompensatie niet mogelijk zijn. De stelling van [verzoekster] dat haar toestand aanzienlijk is verbeterd ten opzichte van die van de afgelopen jaren en dat het patroon van decompensaties is doorbroken, mede nu de situatie ten aanzien van de uithuisplaatsing van de kinderen van [verzoekster] in rustiger vaarwater is gekomen, is gelet op hetgeen [B] ter zitting heeft verklaard, niet voldoende nader onderbouwd en daarmee niet komen vast te staan. De omstandigheid dat [verzoekster] haar medicijnen deels middels een depot krijgt, maakt het voorgaande niet anders. Weliswaar heeft [verzoekster] gesteld dat zij bij de hulpverlening die zij thans ontvangt, kan aangeven dat zij hulp nodig heeft bij haar financiën of anderszins, maar gelet op hetgeen [B] ter zitting heeft verklaard acht het hof [verzoekster] daartoe juist niet, althans onvoldoende, in staat in de perioden dat sprake is van decompensatie, met alle risico's van dien. [verzoekster] heeft nog gesteld dat een vriendin haar kan ondersteunen bij het regelen van haar financiën. Nu het hof over onvoldoende informatie over deze persoon beschikt, gaat het hof reeds om die reden - het voorgaande nog daargelaten - aan haar stelling voorbij.
4.4
Gelet op het voorgaande is het hof met de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
4.5
Het hof acht het evenwel in het belang van [verzoekster] om haar waar mogelijk enige zelfstandigheid te geven bij het regelen van haar financiën. Het hof wenst aan de bewindvoerder mee te geven haar deze ruimte - al dan niet gedurende bepaalde perioden en indien verantwoord - te geven.
4.6
Het hof ziet - anders dan [verzoekster] heeft verzocht - gelet op de aard van de procedure en de uitkomst ervan geen aanleiding [B] te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep en zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 10 februari 2015;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. J.D.S.L. Bosch en
mr. M.P. den Hollander en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
6 oktober 2015 in bijzijn van de griffier.