Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant],
1.Het geding in eerste aanleg
2.2. Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
€ 2.000,- laten ontstaan wegens niet noodzakelijke zorgkosten. Van [appellant] had verwacht mogen worden dat hij vooraf onderzoek had gedaan of de zorgkosten vergoed zouden worden door de zorgverzekering, aldus de rechtbank.
Vaststaat dat [appellant] gedurende met name het laatste deel van zijn schuldsaneringsregeling structureel in verzuim is geweest ten aanzien van de betaling van de maandelijkse zorgpremie en - gelet op de omvang van de schuld - mogelijk ook ten aanzien van de betaling van het verplichte eigen risico. Hierdoor is een aanzienlijke schuld aan VGZ ontstaan, die - naar ter zitting onbetwist is komen vast te staan - ook na de door een derde geschonken bedragen nog € 1.104,94 (per 7 september 2015) bedraagt.
Blijkens de ter zitting in hoger beroep namens [appellant] overgelegde beslissing van de Belastingdienst van 3 juli 2015 staat daarnaast vast dat [appellant] over 2014 te veel voorschot huurtoeslag heeft ontvangen, reden waarom hij € 533,- moet terugbetalen. Daarbij geldt dat de bewindvoerder onvoldoende weersproken heeft gesteld dat voorts rekening moet worden gehouden met een over een gedeelte van 2015 door de Belastingdienst terug te vorderen huurtoeslag, omdat hij in 2015 ten onrechte € 1.883,- aan huurtoeslag heeft ontvangen. Ten aanzien van het ontstaan van de schuld wegens ten onrechte ontvangen huurtoeslag heeft de bewindvoerder [appellant] bij brief van 17 maart 2015 gevraagd hoe het kan dat hij huurtoeslag ontvangt (naar bleek uit Mensinks bankafschriften) terwijl hij geen huur betaalt. Bij e-mail van 16 april 2015 heeft zij [appellant] geschreven dat de Belastingdienst haar die dag had medegedeeld dat geen recht op toeslag bestaat, wanneer geen huur voor de woning wordt betaald, maar alleen kosten voor klein onderhoud, en heeft zij [appellant] het dringende advies gegeven om de toeslag stop te zetten en de tot dan ontvangen toeslag van in totaal € 1.345,- per omgaande aan de Belastingdienst terug te betalen. Hoewel daartoe alle reden bestond, heeft [appellant] dit advies gedurende meerdere maanden genegeerd; pas op de dag van de zitting in eerste aanleg (op 8 juli 2015) heeft hij de huurtoeslag stopgezet. Dit moet hem zwaar worden aangerekend. De enkele door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat hij mocht veronderstellen dat hij (ondanks de niet verschuldigde huur) recht had op huurtoeslag, omdat hij (energie)kosten voor zijn woning verschuldigd is, kan - zonder nadere onderbouwing, die hier ontbreekt - niet worden gevolgd. Nog daargelaten dat [appellant] niet, zoals van hem had mogen verwacht, zelf contact met de Belastingdienst heeft opgenomen om zijn veronderstelling op juistheid te laten toetsen, is er ook overigens geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat bij niet-betaling van huur (zoals in het geval van [appellant]) enig recht op huurtoeslag bestaat. Aldus dient het hof ervan uit te gaan dat van [appellant] € 2.416,- aan huurtoeslag wordt teruggevorderd. Dat dat bedrag nog niet is teruggevorderd (de Belastingdienst heeft slechts een aankondiging ten aanzien van 2014 verstuurd) staat er niet aan in de weg om van een nieuwe bovenmatige schuld uit te gaan. Bovendien moet [appellant] worden verweten dat hij deze toeslag gedurende de schuldsaneringsregeling zonder grond is gaan incasseren. Daar komt nog bij dat [appellant] heeft nagelaten om de bewindvoerder over het voorgaande én over de andere tijdens de schuldsaneringsregeling ontstane (voor een deel met giften van een vriend afgeloste) schulden te informeren. Eerst na ontvangst van de bankafschriften is de bewindvoerder op het spoor van de nieuwe schulden van [appellant] gezet. [appellant] wist, dan wel moest weten, dat hij dergelijke essentiële informatie - ook uit zichzelf - moest verstrekken. In zoverre heeft hij ook de jegens de bewindvoerder in acht te nemen informatieplicht verzaakt.
4. De beslissing