ECLI:NL:GHARL:2015:7822

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
200.173.664
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de schone lei in het kader van de schuldsaneringsregeling door toerekenbare tekortkomingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de weigering van de schone lei voor de appellant, die in een schuldsaneringsregeling verkeerde. De rechtbank Zutphen had eerder op 3 september 2012 de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken, maar op 15 juli 2015 oordeelde de rechtbank Gelderland dat de appellant toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Dit leidde tot de beëindiging van de regeling zonder het verlenen van de schone lei.

De appellant had tijdens de schuldsaneringsregeling nieuwe bovenmatige schulden laten ontstaan, wat in strijd is met de voorwaarden van de regeling. De rechtbank oordeelde dat de appellant, ondanks waarschuwingen van zijn bewindvoerder, niet had gehandeld in overeenstemming met de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant structureel in verzuim was met het betalen van zijn zorgpremie en dat hij ten onrechte huurtoeslag ontving, terwijl hij geen huur betaalde. Dit leidde tot een aanzienlijke schuldenlast die de appellant zelf had veroorzaakt.

Het hof concludeerde dat de tekortkomingen van de appellant niet van geringe betekenis waren en dat er geen reden was om deze buiten beschouwing te laten. De stelling van de appellant dat hij mogelijk met nieuwe giften zijn schulden zou kunnen voldoen, werd door het hof verworpen, omdat dit niet afdoet aan de toerekenbaarheid van zijn gedragingen tijdens de schuldsaneringsregeling. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Gelderland, waardoor de appellant de schone lei werd onthouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.173.664
(insolventienummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: R. 06/12/381/lt)
arrest van 15 oktober 2015
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. F.J.M. Kobossen.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van 3 september 2012 heeft de rechtbank Zutphen ten aanzien van [appellant] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
Bij vonnis van 15 juli 2015 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, vastgesteld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] beëindigd, zonder dat daarbij de zogenoemde schone lei aan hem is verleend. Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.2. Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 20 juli 2015 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 15 juli 2015 en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, het faxbericht met bijlagen van 28 juli 2015 van mr. Kobossen, de brief met bijlagen van 3 september 2015 van de bewindvoerder, [A], en de brief met bijlagen van 8 september 2015 van mr. Kobossen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2015, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Kobossen. Tevens is verschenen de bewindvoerder.
2.4
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft mr. Kobossen een definitieve berekening van de Belastingdienst ter zake zorg- en huurtoeslag over 2014 overgelegd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant], geboren op [geboortedatum] 1965, is gehuwd geweest. Samen met zijn op [geboortedatum] 1996 geboren zoon bewoont hij een woning van een bevriende relatie, waarvoor hij geen huur betaalt. [appellant] ontvangt een uitkering ingevolge de Participatiewet van € 914,50 netto per maand.
3.2
De rechtbank heeft [appellant] de schone lei onthouden omdat [appellant] tijdens de toepassing van zijn schuldsaneringsregeling bovenmatige schulden heeft laten ontstaan voor een bedrag van ruim € 5.000,-. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Het laten ontstaan van nieuwe bovenmatige schulden is in de wettelijke schuldsanerings-regeling niet toegestaan. Het ontstaan van de nieuwe schulden is bovendien verwijtbaar, gelet op de aard en de hoogte van deze schulden. [appellant] heeft een schuld van ruim
€ 2.000,- laten ontstaan wegens niet noodzakelijke zorgkosten. Van [appellant] had verwacht mogen worden dat hij vooraf onderzoek had gedaan of de zorgkosten vergoed zouden worden door de zorgverzekering, aldus de rechtbank.
Voorts is - nog steeds volgens de rechtbank - gebleken dat de Belastingdienst naar verwachting een bedrag van € 2.147,- aan huurtoeslag zal terugvorderen, waardoor de nieuwe schuldenlast zal stijgen tot een bedrag van minimaal € 7.000,-. [appellant] heeft door eigen toedoen een substantiële periode ten onrechte huurtoeslag ontvangen, ondanks het feit dat de bewindvoerder hem er tijdig op heeft gewezen dat hij hier geen recht op had. [appellant] wist, althans behoorde te weten, dat hij niet de vrije beschikking had over de door hem ontvangen huurtoeslag. De houding en handelwijze van [appellant] verdragen zich niet met de voorwaarden van de schuldsaneringsregeling en dienen als niet saneringsgezind te worden beschouwd. Het verweer van [appellant] dat hij via derden de schulden zou kunnen inlopen, leidt niet tot een ander oordeel. Deze schenkingen doen er immers niet aan af dat [appellant] de op hem rustende verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling ernstig heeft geschonden, aldus de rechtbank.
3.3
Het hof is van oordeel dat [appellant] tijdens zijn schuldsaneringsregeling toerekenbaar is tekortgeschoten in de verplichting om nieuwe en - mede gelet op zijn beperkte inkomsten - bovenmatige schulden te voorkomen. Ten aanzien hiervan oordeelt het hof als volgt.
Vaststaat dat [appellant] gedurende met name het laatste deel van zijn schuldsaneringsregeling structureel in verzuim is geweest ten aanzien van de betaling van de maandelijkse zorgpremie en - gelet op de omvang van de schuld - mogelijk ook ten aanzien van de betaling van het verplichte eigen risico. Hierdoor is een aanzienlijke schuld aan VGZ ontstaan, die - naar ter zitting onbetwist is komen vast te staan - ook na de door een derde geschonken bedragen nog € 1.104,94 (per 7 september 2015) bedraagt.
Blijkens de ter zitting in hoger beroep namens [appellant] overgelegde beslissing van de Belastingdienst van 3 juli 2015 staat daarnaast vast dat [appellant] over 2014 te veel voorschot huurtoeslag heeft ontvangen, reden waarom hij € 533,- moet terugbetalen. Daarbij geldt dat de bewindvoerder onvoldoende weersproken heeft gesteld dat voorts rekening moet worden gehouden met een over een gedeelte van 2015 door de Belastingdienst terug te vorderen huurtoeslag, omdat hij in 2015 ten onrechte € 1.883,- aan huurtoeslag heeft ontvangen. Ten aanzien van het ontstaan van de schuld wegens ten onrechte ontvangen huurtoeslag heeft de bewindvoerder [appellant] bij brief van 17 maart 2015 gevraagd hoe het kan dat hij huurtoeslag ontvangt (naar bleek uit Mensinks bankafschriften) terwijl hij geen huur betaalt. Bij e-mail van 16 april 2015 heeft zij [appellant] geschreven dat de Belastingdienst haar die dag had medegedeeld dat geen recht op toeslag bestaat, wanneer geen huur voor de woning wordt betaald, maar alleen kosten voor klein onderhoud, en heeft zij [appellant] het dringende advies gegeven om de toeslag stop te zetten en de tot dan ontvangen toeslag van in totaal € 1.345,- per omgaande aan de Belastingdienst terug te betalen. Hoewel daartoe alle reden bestond, heeft [appellant] dit advies gedurende meerdere maanden genegeerd; pas op de dag van de zitting in eerste aanleg (op 8 juli 2015) heeft hij de huurtoeslag stopgezet. Dit moet hem zwaar worden aangerekend. De enkele door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat hij mocht veronderstellen dat hij (ondanks de niet verschuldigde huur) recht had op huurtoeslag, omdat hij (energie)kosten voor zijn woning verschuldigd is, kan - zonder nadere onderbouwing, die hier ontbreekt - niet worden gevolgd. Nog daargelaten dat [appellant] niet, zoals van hem had mogen verwacht, zelf contact met de Belastingdienst heeft opgenomen om zijn veronderstelling op juistheid te laten toetsen, is er ook overigens geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat bij niet-betaling van huur (zoals in het geval van [appellant]) enig recht op huurtoeslag bestaat. Aldus dient het hof ervan uit te gaan dat van [appellant] € 2.416,- aan huurtoeslag wordt teruggevorderd. Dat dat bedrag nog niet is teruggevorderd (de Belastingdienst heeft slechts een aankondiging ten aanzien van 2014 verstuurd) staat er niet aan in de weg om van een nieuwe bovenmatige schuld uit te gaan. Bovendien moet [appellant] worden verweten dat hij deze toeslag gedurende de schuldsaneringsregeling zonder grond is gaan incasseren. Daar komt nog bij dat [appellant] heeft nagelaten om de bewindvoerder over het voorgaande én over de andere tijdens de schuldsaneringsregeling ontstane (voor een deel met giften van een vriend afgeloste) schulden te informeren. Eerst na ontvangst van de bankafschriften is de bewindvoerder op het spoor van de nieuwe schulden van [appellant] gezet. [appellant] wist, dan wel moest weten, dat hij dergelijke essentiële informatie - ook uit zichzelf - moest verstrekken. In zoverre heeft hij ook de jegens de bewindvoerder in acht te nemen informatieplicht verzaakt.
3.4
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van met name de verplichting om nieuwe bovenmatige schulden te voorkomen. Er is geen sprake van dat deze tekortkomingen wegens hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing dienen te blijven. Aan de door [appellant] ter zitting ingenomen stelling dat er bij een vriend waarschijnlijk bereidheid bestaat om met nieuwe giften de huidige en eventueel nog oplopende nieuwe schulden te voldoen, gaat het hof voorbij, nu dit niet afdoet aan de toerekenbaarheid van de gedragingen van [appellant] tijdens zijn schuldsaneringsregeling. Aan [appellant] dient daarom de schone lei te worden onthouden.
3.5
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 15 juli 2015.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, A.E.F. Hillen en A.S. Gratama, en is op 15 oktober 2015 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.