In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 27 augustus 2015. De appellant, die in financiële problemen verkeert, had een verzoek ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een dwangakkoord. De rechtbank had deze verzoeken afgewezen, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden. Het hof bevestigde deze afwijzing, o.a. omdat er een onherroepelijk vonnis was waarin was vastgesteld dat de appellant onrechtmatig had gehandeld jegens zijn schuldeisers. Het hof oordeelde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat hij niet had aangetoond dat hij greep had gekregen op zijn financiële situatie. De appellant had ook geen compleet schuldenoverzicht overgelegd en zijn beroep op de hardheidsclausule werd afgewezen, omdat hij niet had aangetoond dat hij een persoonlijke ontwikkeling had doorgemaakt die zijn financiële problemen zou rechtvaardigen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek van de appellant af.