ECLI:NL:GHARL:2015:8327

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
4 november 2015
Zaaknummer
200.171.764/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot erkenning van kinderen en afwijzing van vervangende toestemming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot erkenning van drie minderjarige kinderen door de man, die de verwekker is. De vrouw, de moeder van de kinderen, heeft zich verzet tegen de erkenning en verzocht om vervangende toestemming. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 13 mei 2015 vernietigd en het verzoek van de man tot erkenning afgewezen. De man heeft een geschiedenis van schizofrenie en is in het verleden meerdere keren opgenomen geweest. Het hof heeft vastgesteld dat de man zich heeft onttrokken aan zijn behandeling en dat zijn huidige verblijfplaats onbekend is. Dit heeft geleid tot zorgen over de veiligheid en het welzijn van de vrouw en de kinderen. Het hof heeft geconcludeerd dat, gezien de ongewisse situatie van de man en de mogelijke gevolgen van erkenning, het niet mogelijk is om op dit moment vervangende toestemming te verlenen. De belangenafweging tussen de man en de vrouw, evenals de belangen van de kinderen, kan pas plaatsvinden wanneer de situatie van de man stabieler is. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in zaken die de erkenning van kinderen betreffen, vooral wanneer er sprake is van psychische problemen en onduidelijkheid over de gevolgen van erkenning.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.171.764/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/133034 / FA RK 14-349)
beschikking van de familiekamer van 29 oktober 2015
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F. Hofstra, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
mr. [B] ,
kantoorhoudende te [A] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 mei 2014, 15 oktober 2014, 4 februari 2015 en 13 mei 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 18 juni 2015, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 13 mei 2015. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het inleidend verzoek van de man wordt afgewezen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 5 augustus 2015, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden en het hof verzocht het verzoek van de vrouw in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 5 augustus 2015 een brief van dezelfde datum van de bijzondere curator met bijlagen;
- het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 9 september 2014.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 2 oktober 2015 plaatsgevonden. De vrouw is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Voorts is verschenen mr. Nijenhuis en de bijzondere curator. Ter zitting heeft mr. Hofstra mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de vrouw zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2009 (verder te noemen: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , [in] 2010 (verder te noemen: [de minderjarige2] ) en
- [de minderjarige3] , [in] 2012 (verder te noemen: [de minderjarige3] ).
3.2
De man is de verwekker van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
3.3
De man heeft de rechtbank verzocht hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te erkennen. De vrouw heeft zich hiertegen verweerd.

4.De motivering van de beslissing

Toepasselijk recht
4.1
Op grond van artikel 10:95 lid 3 BW is, ongeacht het recht dat van toepassing is op de erkenning, op de toestemming van de moeder, onderscheidenlijk het kind, tot de erkenning toepasselijk het recht van de staat waarvan de moeder, onderscheidenlijk het kind, de nationaliteit bezit. (…) Bezit de moeder, onderscheidenlijk het kind, de Nederlandse nationaliteit, dan is het Nederlandse recht van toepassing, zulks ongeacht of de moeder, onderscheidenlijk het kind naast de Nederlandse nationaliteit nog een andere nationaliteit bezit. (…) Het op de toestemming toepasselijke recht bepaalt tevens of bij gebreke van toestemming deze kan worden vervangen door een rechterlijke beslissing. Nu de vrouw de Nederlandse nationaliteit bezit, is Nederlands recht van toepassing op het verzoek om vervangende toestemming tot erkenning.
Vervangende toestemming tot erkenning
4.2
Op grond van artikel 1:204 lid 1 aanhef en onder c BW, kan de man de kinderen slechts erkennen met voorafgaande schriftelijke toestemming van de vrouw.
4.3
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW (oud), voor zover hier van belang, kan de toestemming van de vrouw, op verzoek van de man die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen indien de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, en de man de verwekker is van het kind.
4.4
Nu in hoger beroep tussen partijen vaststaat dat de man de verwekker is van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , komt het aan op een belangenafweging. In het bijzonder dient het hof het belang en de aanspraak van de man op erkenning van voormelde kinderen af te wegen tegen het belang van een ongestoorde verhouding tussen de vrouw en de kinderen en een eventueel belang van de kinderen bij niet-erkenning, bijvoorbeeld omdat die erkenning al dan niet rechtstreeks de ontwikkeling van de kinderen schaadt.
4.5
Als uitgangspunt geldt daarbij dat de man en [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Een zekere emotionele weerstand bij de vrouw is onvoldoende om de hier bedoelde vervangende toestemming te weigeren. De vrouw zal aannemelijk moeten maken dat de erkenning leidt tot negatieve gevolgen voor de minderjarigen.
4.6
Het hof is anders dan de bijzondere curator van oordeel dat op dit moment voormelde belangenafweging niet gemaakt kan worden. Het hof neemt hierbij de volgende omstandigheden in aanmerking.
4.7
In hoger beroep is gebleken dat de man is gediagnosticeerd met schizofrenie. Hij heeft de afgelopen jaren verschillende psychoses doorgemaakt en is verschillende malen met een rechterlijke machtiging opgenomen geweest. De man is laatstelijk in februari 2015 met een rechterlijke machtiging opgenomen maar heeft zich aan deze behandeling onttrokken. Thans is niet bekend waar de man verblijft. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de politie in de nacht van 31 augustus 2015 op 1 september 2015 bij haar thuis is geweest en alle kamers heeft onderzocht teneinde te controleren of alle gezinsleden veilig waren. De politie heeft haar geïnformeerd dat de man niet was teruggekeerd van weekendverlof en dat hij zich daarmee had onttrokken aan de dwangbehandeling. Voorts heeft de vrouw aangegeven dat de man in zijn slechte periodes door zijn ziekte erg gefixeerd is op haar en de kinderen. Het feit dat de man zich heeft onttrokken aan de dwangbehandeling en het feit dat thans niet bekend is waar de man verblijft, heeft veel invloed op de vrouw en de kinderen. Voor het hof is duidelijk dat de vrouw zich hierdoor, en door al hetgeen zij en de kinderen ook al eerder in het verleden met de man hebben meegemaakt, waarvoor zij thans therapie volgen, in een kwetsbaar evenwicht bevindt.
4.8
Mr. Nijenhuis (die de man in hoger beroep voor het eerst bijstaat) heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij één (kennismakings)gesprek met de man heeft gehad en daarna geen contact meer met hem heeft kunnen krijgen. Hij heeft zich derhalve geen beeld kunnen vormen hoe de ziekte van de man zich uit en of de man door zijn ziekte gefixeerd is op de vrouw en de kinderen.
4.9
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting kan het hof niet uitsluiten dat de man, wanneer hem vervangende toestemming tot erkenning wordt verleend, inderdaad, zoals door de vrouw gesteld, nog meer gefixeerd zal zijn op de vrouw en de kinderen. Immers het is een feit van algemene bekendheid dat schizofrenie een aandoening is waarbij het denken, het gevoelsleven en het gedrag van een patiënt ernstig verstoord kunnen zijn en de werkelijkheid afwijkend wordt beleefd terwijl voorts uit het dossier blijkt dat de man in het verleden tijdens psychoses meermalen het huis van de vrouw en de kinderen is binnengedrongen.
4.1
Het hof constateert op grond van het voorgaande dat ten aanzien van de man sprake is van een ongewisse situatie. Om voormelde belangenafweging te kunnen maken, is het naar het oordeel van het hof noodzakelijk om in gesprek te kunnen met de man. Nu onbekend is waar de man verblijft, de man niet ter zitting in hoger beroep is verschenen en zijn advocaat zich evenmin een beeld van (de situatie van) de man heeft kunnen vormen, is het in hoger beroep niet mogelijk gebleken om het verzoek van de man op dit punt met hem te bespreken.
4.11
De vrouw heeft voorts naar voren gebracht dat de man in Angola is geboren en de man naar Angolees recht geen afstand kan doen van zijn nationaliteit. Het is derhalve, in het licht van artikel 10:95 eerste lid, BW, dat een regeling geeft over het toepasselijke recht op de erkenning zelf, van belang te weten welke gevolgen het Angolees recht verbindt aan een eventuele erkenning van de kinderen door de man. Thans is ongewis of deze erkenning er toe leidt dat de kinderen naar Angolees recht (mede) de Angolese nationaliteit verkrijgen, en zo ja, welke gevolgen dit zal hebben, bijvoorbeeld voor de vraag of voor hen dan een militaire dienstplicht in Angola geldt. Ook dit punt heeft mr. Nijenhuis niet met de man kunnen bespreken. Voor het hof is derhalve niet bekend of de man zich de mogelijke gevolgen zoals de vrouw die naar voren heeft gebracht, heeft gerealiseerd en of mogelijk van zijn kant eveneens de wens bestaat dat - met het oog op de belangen van de kinderen - daar eerst nader onderzoek naar wordt verricht.
4.12
Nu het hof op bovenstaande punten geen nadere toelichting van de man heeft kunnen krijgen, kan het hof op dit moment niet beoordelen of aan de man vervangende toestemming tot erkenning dient te worden verleend. Het hof acht het van belang dat de situatie van de man eerst stabiel wordt, zodat de mogelijke gevolgen van erkenning, in het licht van zijn ziekte alsmede zijn afkomst, met hem besproken kunnen worden en/of desgewenst eerst nader kunnen worden onderzocht.
4.13
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 13 mei 2015;
wijst het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming om [de minderjarige1] , geboren [in] 2009, [de minderjarige2] , geboren [in] 2010, en [de minderjarige3] , geboren [in] 2012, te erkennen, alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. W.J. Overtoom, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 29 oktober 2015 in bijzijn van de griffier.