ECLI:NL:GHARL:2015:8328

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
4 november 2015
Zaaknummer
200.174.849/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afstammingsvoorlichting in het belang van de identiteitsontwikkeling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de kinderrechter van 17 april 2015, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd van 23 april 2015 tot 23 april 2016. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen. De vader, die ook betrokken was in deze zaak, had een advocaat ingeschakeld en de GI (Gecertificeerde Instelling) heeft het verzoek van de moeder bestreden.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en de vader de ouders zijn van [de minderjarige], die in 2013 is geboren. De ouders zijn medio oktober 2012 uit elkaar gegaan. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige]. De kinderrechter had eerder besloten om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van het kind. De moeder betwistte dat [de minderjarige] in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en voerde aan dat de ondertoezichtstelling niet bedoeld is om contact tussen de vader en [de minderjarige] op gang te brengen.

Het hof oordeelde dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling zijn vervuld. De moeder vertoonde angst voor de vader en had [de minderjarige] nog niet voorgelicht over haar biologische vader, wat van groot belang is voor haar identiteitsontwikkeling. Het hof benadrukte dat [de minderjarige] het recht heeft om haar beide ouders te kennen en dat het noodzakelijk is om de afstammingsvoorlichting op gang te brengen. De moeder werd als onvoldoende in staat geacht om dit zelf te doen, en het hof concludeerde dat de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de ontwikkeling van [de minderjarige] te beschermen. De beschikking van de kinderrechter werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.174.849/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/139949 / FJ RK 15-115)
beschikking van de familiekamer van 27 oktober 2015
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
voorheen genaamd: Bureau Jeugdzorg Friesland,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen:
de gecertificeerde instellingof
de GI.
Als informant is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [A] ,
hierna te noemen:
de vader,
advocaat: mr.drs. P. Rijnsburger, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 17 april 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 17 juli 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 september 2015, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof is binnengekomen:
- op 20 augustus 2015 een brief van 19 augustus 2015 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op dinsdag 29 september 2015 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [B] (gezinsvoogd) en mr. [C] . Namens de vader is verschenen mr. Rijnsburger. De raad is in het kader van zijn adviserende taak uitgenodigd voor de zitting maar niet verschenen
.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , die geboren is [in] 2013. De ouders hadden een relatie tot zij medio oktober 2012 uit elkaar zijn gegaan. De moeder is met het gezag over [de minderjarige] belast.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in voornoemde rechtbank van 23 april 2014 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling voor de periode van 23 april 2015 tot 23 april 2016 verlengd.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De moeder kan zich met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet verenigen. Zij heeft bestreden dat [de minderjarige] in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Zij heeft voorts aangevoerd dat een ondertoezichtstelling niet bedoeld is voor het op gang brengen van contact tussen de vader en [de minderjarige] . De rechtbank is er volgens haar bovendien ten onrechte vanuit gegaan dat omgang met de vader in [de minderjarige] belang is.
4.2
De GI stelt zich op het standpunt dat de ondertoezichtstelling op de juiste gronden door de rechtbank is verlengd.
4.3
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
4.4
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar identiteits- en persoonlijkheidsontwikkeling wordt bedreigd.
De moeder is zeer angstig voor de vader en vertrouwt hem in het geheel niet. De moeder en haar familie hebben zich zeer negatief over de vader geuit. De weerstand van de moeder tegen de vader heeft ertoe geleid dat zij [de minderjarige] nog niet heeft voorgelicht over wie haar biologische vader is, terwijl dat van groot belang is voor haar identiteitsontwikkeling. [de minderjarige] heeft het recht haar beide ouders te kennen. Het hof wijst in dit verband ook op artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
De moeder heeft tijdens de zitting aangegeven dat zij voorlopig niet van plan is om [de minderjarige] voor te lichten over haar afstamming. Met de voorlichting dient echter niet te worden gewacht. Op een voor het kind gepaste wijze moet daarmee een begin worden gemaakt, zodat [de minderjarige] zich een beeld kan vormen van de vader en haar identiteitsontwikkeling een vastere bodem krijgt. Wanneer dit niet op tijd gebeurt zal dit schadelijk zijn voor [de minderjarige] . Hoe langer de afstammingsvoorlichting aan [de minderjarige] uitgesteld wordt, des te groter die schade zal zijn. Gezien de houding van de moeder acht het hof het aannemelijk dat zij niet in staat is [de minderjarige] op korte termijn in te lichten over wie haar vader is. Ter zitting is gebleken dat de moeder onvoldoende oog heeft voor de effecten van haar handelen op de ontwikkeling van [de minderjarige] , nu en in de toekomst. De moeder heeft hulp nodig bij de afstammingsvoorlichting. Mede gelet op de weerstand van de moeder die zij toonde tijdens de zitting, is aannemelijk dat zij die hulp niet vrijwillig accepteert.
4.5
Een andere aanwijzing dat de ontwikkeling van [de minderjarige] bedreigd wordt, heeft van doen met het volgende. Bij de twee begeleide omgangsmomenten was bij [de minderjarige] sprake van extreme, disproportionele angst, nog voordat de vader er überhaupt bij was. Anders dan de moeder meent, bestaat naar het oordeel van het hof het reële risico dat zij haar angst - die ze ondanks haar bezoeken aan een psycholoog nog heeft - en haar wantrouwen en boosheid jegens de vader, zodanig overbrengt op [de minderjarige] dat zij in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De moeder onderkent dit onvoldoende. De moeder heeft aangevoerd dat [de minderjarige] geen getuige is geweest van de spanningen tussen de ouders tijdens rechtszittingen. Het hof acht dat echter minder relevant. Dat - zoals is aangevoerd - de angst van [de minderjarige] (enkel) voortkomt uit eenkennigheid, acht het hof niet aannemelijk, alleen al omdat dit niet aansluit bij de omstandigheid dat het wel goed gaat op de peuterspeelzaal waar [de minderjarige] sinds kort heen gaat.
4.6
Voor de basisveiligheid van een kind is het van belang dat het zijn ouders kan leren kennen, zich kan hechten aan zijn beide ouders en met die ouders een vertrouwensband kan aangaan, voor zover er geen sprake is van contra-indicaties in de persoon van de ouder waar het kind niet woont. Het hof acht aannemelijk dat de moeder de vader waar mogelijk uit het leven van [de minderjarige] wil weghouden. Dat tijdens de zwangerschap sprake zou zijn geweest van huiselijk geweld, zoals de moeder stelt maar de vader ontkent, acht het hof een onvoldoende rechtvaardiging daarvoor. Daarnaast geldt dat de vader weliswaar betrokken was bij wietplantages en daarom uit zijn vorige woning is gezet, maar dat zijn leven in rustiger vaarwater lijkt te zijn gekomen. Hij heeft weer een woning, volgt inmiddels een werken-leren traject en de politie heeft -desgevraagd door de gezinsvoogd- aangegeven dat er geen recente politiecontacten zijn. Het hof is thans onvoldoende gebleken van een contra-indicatie in de persoon van de vader voor de door de gezinsvoogd beoogde (in ieder geval eerst) begeleide omgang met [de minderjarige] op een andere plek dan in zijn woning. In de aanvaring tussen de vrouw en de nieuwe partner van de vader op Koningsdag in aanwezigheid van de vader, ziet het hof geen aanleiding voor een ander oordeel.
4.7
Weliswaar kan in een rechterlijke beschikking een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] worden vastgesteld, maar dat biedt in onderhavig geval onvoldoende waarborg dat de genoemde ontwikkelingsbedreigingen worden afgewend. In het licht van het voorgaande acht het hof de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] noodzakelijk.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 17 april 2015.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. H. Lenters, bijgestaan door de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 27 oktober 2015.