Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
ABN AMRO BANK N.V.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De motivering van de beslissing in hoger beroep
- dat het niet om een risicovol en complex financieel product ging, maar om een simpele rekening-courant overeenkomst, waarbij [appellante] van ABN € 20.000,-- leende tegen een rente van 8,2% en dat dat in een standaardovereenkomst is neergelegd;
€ 2.300,-- heeft gevraagd en dat de bank daarmee akkoord is gegaan; dat [appellante] de brief van ABN van 6 september 2002 (waarin dat is bevestigd) op 11 september 2002 “Voor gezien en akkoord” heeft getekend en aan ABN heeft geretourneerd; dat die brief verwijst naar “ons gesprek van hedenmorgen” en dat dat gesprek bij ABN is gevoerd;
€ 20.000,-- is gebracht, bij gebreke waarvan ABN [appellante] bij voorbaat in gebreke heeft gesteld en dat betaling vervolgens uitbleef. Op de vraag van het hof tijdens de comparitie van partijen waaruit de opeisbaarheid van de vordering blijkt, heeft ABN vervolgens geantwoord dat deze opeisbaarheid blijkt uit de brief van 1 december 2015 en anders uit de brief van 25 oktober 2010 (productie 9 bij memorie van antwoord) gezien ook het rekeningafschrift van 11 mei 2006 (productie 13 bij memorie van antwoord). Nadat het hof daarop tijdens die comparitie van partijen had meegedeeld geen juridische grondslag voor de opeisbaarheid van de hoofdsom in de stukken te hebben gevonden, heeft ABN tijdens die zitting gesteld, zonder nadere specificatie, dat die opeisbaarheid volgt uit de algemene voorwaarden en daarvan bewijs aangeboden.
€ 20.000,-- naar het oordeel van het hof dan ook onvoldoende (specifiek) onderbouwd en heeft op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan. Voor bewijslevering is daarom geen plaats. De grief van [appellante] over de opeisbaarheid van de vordering van ABN slaagt dus in zoverre dat die vordering moet worden afgewezen voor zover het een bedrag van € 20.000,-- betreft.
(€ 22.082,20 - € 20.000,-- =) € 2.082,20 heeft overschreden en daarom is gehouden tot betaling aan haar van laatstgenoemd bedrag (de overstand), heeft [appellante] immers geen rechtsgrond gesteld op grond waarvan zij niet is gehouden tot betaling van laatstgenoemd bedrag aan ABN. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat [appellante] dat bedrag zonder rechtsgrond heeft opgenomen. [appellante] is dan ook gehouden tot (terug)betaling daarvan aan ABN.
1 december 2005, opeisbaar is geworden op 13 december 2005. Dat het bedrag aan overstand na die data hoger is geworden door boekingen op de desbetreffende rekening, doet niet af aan de opeisbaarheid van de overstand. Het gevorderde bedrag van € 2.082,20 is gezien het vorenstaande toewijsbaar, tenzij het hierna te bespreken beroep op verjaring gegrond is.
(4 oktober 2011), te weten een bedrag van € 9.336,48, plus de contractuele rente over de hoofdsom vanaf 4 oktober 2011 tot aan de dag van voldoening.
€ 22.082,20 vanaf 4 oktober 2011 tot aan de dag van voldoening.
3.De beslissing
- € 2.082,20,
- contractuele rente van € 9.336,48 over de periode van 21 juli 2006 tot 4 oktober 2011,
- contractuele rente van 8,2% over € 22.082,20 vanaf 4 oktober 2011 tot aan de dag van de voldoening;