In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, stond de vraag centraal of de appellant, die eerder als manager werkzaam was bij de geïntimeerde, zich schuldig had gemaakt aan onrechtmatige concurrentie. De appellant had van 1 oktober 1981 tot 1 oktober 2006 een arbeidsovereenkomst met de geïntimeerde, gevolgd door freelance werkzaamheden tot maart 2009. Na beëindiging van zijn dienstverband heeft de geïntimeerde gesteld dat de appellant vertrouwelijke informatie heeft gedeeld met zijn voormalige relaties, wat zou leiden tot schade voor de geïntimeerde. De geïntimeerde vorderde schadevergoeding van de appellant, die de hoogte en causaliteit van de schade betwistte. Het hof oordeelde dat de appellant in beginsel aansprakelijk was voor de schade die de geïntimeerde had geleden door zijn gedragingen, die als ontoelaatbare concurrentie konden worden aangemerkt. Het hof liet de geïntimeerde toe tot het leveren van bewijs van de gestelde feiten, waaronder het contact dat de appellant met de voormalige relaties van de geïntimeerde had onderhouden en het prijsgeven van bedrijfsvertrouwelijke gegevens. De beslissing werd aangehouden voor verdere bewijslevering.